Boekbespreking: Ewout Korpershoek, De pijpenmakers van Schoonhoven, Leiderdorp, 2020

Auteur:
Don Duco

Originele titel:
Boekbespreking: Ewout Korpershoek, De pijpenmakers van Schoonhoven, Leiderdorp, 2020

Jaar van uitgave:
2021

Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum

Beschrijving:
Bespreking van de lijvige stadsmonografie gewijd aan de pijpennijverheid in Schoonhoven waarbij archiefgegevens en productbeschrijvingen samen komen.

Stadsmonografieën over de lokale pijpennijverheid zijn al sinds de jaren 1980 uitgegeven en blijven voor onderzoekers een uitdaging. Met een zekere regelmaat wordt er weer een nieuwe productieplaats aan de reeks toegevoegd waardoor geleidelijk de volledige landelijke nijverheid beschreven raakt.[1] Overigens was in die serie de plaats Schoonhoven al in 2009 aan de beurt,[2] nu is dat grondig over gedaan. Onderzoeker Ewout Korpershoek, van jongs af aan gepassioneerd verzamelaar van bodemvondstpijpen, heeft dit onderwerp enkele jaren geleden bij de kop gepakt en ad fundum uitgewerkt. Zijn onderzoek is onlangs op groot formaat gepubliceerd in breed A4 ofwel 30 bij 24,5  centimeter. Het boek telt maar liefst 432 pagina’s volledig in full colour gedrukt.

In het verleden werd Schoonhoven gezien als een randgemeente van Gouda waar de pijpenproductie als tamelijk onbeduidend werd weggezet. Nog in 2009 signaleerden eerdere auteurs weliswaar talloze pijpenmakers met een geheel eigen merkgedrag, maar de eenvoudige kwaliteit van de pijpen maakte dat er weinig waardering voor dit product was. In de regio van Gouda beschouwde men de plaats Gorinchem bijvoorbeeld als beduidend importanter. Bij het systematisch ontrafelen van de geschiedenis van deze Schoonhovense bedrijfstak blijkt die zogenaamde waarheid echter volledig anders te zijn. Dat maakt het voor Korpershoek juist legitiem aan de pijpennijverheid in Schoonhoven zo’n uitgebreid boek te besteden.

10.848-kaft-korpershoek-schoonhoven-1
Voorkaft Schoonhovenboek
10.848-kaft-korpershoek-schoonhoven-2
Achterkaft Schoonhovenboek

Het blijkt dat de nijverheid van het pijpenmaken in Schoonhoven traag op gang komt. De eersteling start pas in 1634, uitzonderlijk genoeg met een monopolie van de stedelijke overheid. Vanwege dit alleenrecht is het werkklimaat in Schoonhoven blijkbaar niet erg uitnodigend geweest. Tot aan het eind van die eeuw is het aantal bedrijven gering en zijn de prestaties niet bijzonder van aard. De stijl van de pijpen volgt Gouda na, maar de uitvoering en kwaliteit is mager en kan zich niet met de Goudse prestaties meten. Tegen het jaar 1700 verandert de aard van de nijverheid in Schoonhoven drastisch.

Inmiddels was de pijpenmakerij in Gouda een hoofdnijverheid geworden met een groot animo tot productveredeling. De Goudse pijp is na 1680 blinkend van uiterlijk en lang en strak van steel. Het is een artikel dat zich amper op lokaal niveau laat namaken. In Schoonhoven leggen nieuwe bedrijven zich echter toe op een alternatief marktsegment dat in de pijpenstad Gouda verwaarloosd wordt terwijl dat ook in andere productieplaatsen maar beperkt geproduceerd wordt. De pijpenmakers in Schoonhoven specialiseren zich in zogenaamde groffe kleipijpen ofwel kortgesteelde producten van de eenvoudigste afwerking bestemd voor de werkende stand en het boerenmilieu. De familie Nobel schijnt de eerste die met dat artikel vanaf 1720 groot succes boekt. Zij introduceren een pijp met een merk in reliëf op de zijkant van de pijpenkop. Het is een product dat snel te maken is en aanslaat bij een aanzienlijke doelgroep. Door de Gouwenaars wordt deze pijp genegeerd, men hanteert een hogere kwaliteitsstandaard om tot een esthetisch beter product te komen, uiteraard tegen een beduidend hogere prijsstelling.

In het nieuwe boek ontrafelt en bewijst Korpershoek op onverwachte wijze hoe in de jaren twintig van de achttiende eeuw enkele makers dit marktaanvullende product op grote schaal produceren en daarmee een continue marktvraag weten te creëren. Hun specifieke product blijkt een kassucces. Een volgende generatie zet dit werk voort en ontwikkelt daarbij een merkentraditie die volledig afwijkt van die in Gouda. Waar in de pijpenstad iedere maker een eigen merk op de hiel van de pijp stempelt, wordt het in Schoonhoven gebruikelijk om communale merktekens in reliëf op de zijkant van de pijpenkop of op de spoor te plaatsen. Bij dit merkteken worden de initialen van de producerende pijpenmaker toegevoegd. Deze persoonlijke signatuur staat niet onder de kroon te lezen maar juist erboven. Uitgangspunt blijft het onderscheidend vermogen van het merk van iedere pijpenmaker, de interpretatie op welke wijze is in Schoonhoven echter totaal anders.

klei-schoonhoven-3
Historische gedeelte 1.
klei-schoonhoven-4
Historische gedeelte 2.

Uitgebreide inventarisatie van de aan het merk toegevoegde lettercombinaties leidde ertoe dat Korpershoek praktisch alle afkortingen uit Schoonhoven aan pijpenmakersnamen kon koppelen. Daaruit blijkt hoe algemeen gangbaar deze werkwijze is geweest en zelfs gebruikelijk blijft tot aan het uitsterven van het ambacht in 1819 toe. Vervolgens wordt deze manier van merken in andere plaatsen nagevolgd, al dan niet door uit Schoonhoven vertrokken lieden. In Gorinchem bijvoorbeeld worden Schoonhovense merken aangevuld met de initialen van de lokale pijpenmaker.

De nu verschenen monografie valt in drie afdelingen uiteen. Het eerste stuk (p. 1-130) kun je als broodtekst zien en is het belangrijkst. Het vertelt thematisch de geschiedenis van de pijpenmakerij in Schoonhoven in al zijn facetten. Dit deel wordt voorafgegaan door enkele algemene hoofdstukken die noodzakelijk zijn om de lezer in de materie in te wijden. Dat zijn in dit geval de geschiedenis van Schoonhoven in een notendop, de introductie van de tabak en het pijproken in ons land, de productiewijze van de kleipijp en enig inzicht in de Goudse pijpennijverheid, landelijk gezien de voorloper in deze branche. De historie van de pijpenmakerij in Schoonhoven vormt de rode draad in het verhaal en laat alle denkbare facetten van deze nijverheid zien inclusief onderlinge relaties, de steun van de Goudse hoofdnijverheid, een goed functionerende pijpenpottenbakkerij, de instelling van het gilde en de invloed daarvan. Ook aan de plek van wonen wordt aandacht besteed, inclusief de pijpenhandel en het belang van de superspecialisatie. Daarmee wordt de betekenis van deze lokale nijverheid duidelijk, met inbegrip van de omvang, de jaarproductie en de verspreiding van de producten.

De tweede portie (p. 131-335) is een soort platenatlas van de productie uit Schoonhoven chronologisch-alfabetisch op naam van de pijpenmakers gerangschikt. Daarin komt de persoonlijke informatie van iedere maker nog een keer samen inclusief genealogische verbanden. Als lezer ervaar je hoe Korpershoek zijn pijpenmakers kende en het menselijke handelen in relatie tot collega’s en concurrenten doorzag. Hij proefde tijdens zijn hypothesen en conclusies de onderlinge sfeer en putte daaruit onverwachte nieuwe inzichten kenmerkend voor een gesloten gemeenschap van vakbroeders. In deze afdeling domineren de misschien wat overvloedige varianten aan afgebeelde pijpenkoppen, dat kunnen we begrijpen gezien de liefde van de auteur voor de bodemvondstpijp. Het fotowerk hiervan is zeer verzorgd en bovenal uniform.

Het derde deel van de publicatie (p. 336-432) presenteert in talloze bijlagen meer details over de nijverheid en daarmee is het tevens een verantwoording van het verrichtte onderzoek. Zorgvuldig uitgewerkte genealogieën van pijpenmakersfamilies, lijsten met merken, bespreking van de concept-gildebrieven en meer maken dat je de gedachtegang uit de eerdere hoofdstukken op verschillende wijzen kunt verifiëren.

klei-schoonhoven-5
Afbeeldingen sectie.
klei-schoonhoven-6
Persoonsbeschrijvingen.

Rest natuurlijk een beknopt vergelijk met de eerdere publicatie uit 2009. Daarin ontbreekt het ten eerste aan een historische fundament, dat deel telt slechts vier pagina’s! Daarna volgen twee registers. In de eerste worden over 28 pagina’s de pijpenmakers voorgesteld waarin wel veel persoonlijke gegevens maar geen enkel verband tussen de lieden en hun bedrijfstak. Dit dodelijk saaie deel is bovendien niet op eigen archiefonderzoek gebaseerd, maar werd bijeengesprokkeld uit bestaande publicaties. Om dat te verhullen ontbreken verwijzende noten. Dominante in dit boek is het catalogusgedeelte met over ruim 90 pagina’s een keur aan pijpenkoppen. Dat bladerdeel met talloze wat roestige offcolour pijpen met rode, gele en oranje zweem is niet het meest smakelijke en maakt helaas niet duidelijk wat kenmerkend is voor de pijpenproductie in de zilverstad. Wat dat betreft zet Korpershoek ons wel op het juiste been en weet ons bovendien wel te raken.

Het nieuwe boek De pijpenmakers van Schoonhoven is pretentieus uitgegeven, passend in onze tijd van verdere professionalisering van de pijpenliteratuur en het streven dit uit de amateursfeer te trekken. Een welverzorgd boek dat plezierig bladert, prettig leest en zorgvuldig is qua inhoud. Tijdens het lezen ontvouwt zich het verhaal van een benauwde clan makers die hoewel toegewijd aan hun ambacht bepaald geen optimaal gewin verkregen. Zij werkten hard en stierven roemloos, zij het dat de onnozele pijpenkoppen met hun initialen als bewijs van makerstrots nog altijd uit de grond komen. Als gezegd is het boek rijk aan illustratiemateriaal van deze pijpenkoppen maar het is ook voorzien van andere passende afbeeldingen die samen met themapagina’s met een eigen focus voor een grote variatie in het leesaanbod zorgen. Een voorbeeld voor lokale onderzoekers om ook hun productieplaats zo degelijk te onderzoeken en op waardige wijze tot een interessante monografie te verwerken. Het zal niet iedere amateurarcheoloog casu quo archiefonderzoeker gegeven zijn om zoals Korpershoek deed ook nog zelf de vormgeving en het uiteindelijke uitgeven uit te voeren. Alles bij elkaar dwingt dit nieuwe boek ook daarin bewondering af.

 

Noten

[1] Gouda 1978, Leiden 1980, Alphen aan den Rijn 1986, Leeuwarden 1988, Utrecht 1988, Gorinchem 1992, Breda 1993, Gouda 2003, Weert 2006 en Schoonhoven 2009.

[2] Jan van Oostveen & Aad Kleijweg, Tabakspijpennijverheid in Schoonhoven, Delft, 2009, 142 pagina’s.