Bijartikelen uit West-Europese pijpenfabrieken

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2014

Uitgever:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)

Beschrijving:
Overzicht van de nevenartikelen van pijpenfabrieken in Nederland, Engeland, België, Frankrijk en Duitsland uit de periode 1850-1980 in de collectie van het Amsterdam Pipe Museum.

Inleiding

Pijpaarden beeldjes zijn artikelen uit alle tijden. Bodemvondsten kunnen zowel Romeins als laatmiddeleeuws zijn, maar kunnen ook uit de nieuwere tijd stammen. Zij zijn verspreid over half Europa. Hoe verschillend ook van aard en leeftijd, het zijn doorgaans aandoenlijke, ambachtelijk producten die de scheppende ambachtsman verraden en absoluut geen kunstwaarde hebben. Niet verwonderlijk, want dergelijke beeldjes kwamen tot stand in kleinschalige werkplaatsen. Het is een nijverheid die rond het jaar 1800 verdwijnt en pas generaties later terugkomt. Belangrijk verschil is dat het oude handwerk dan plaats maakt voor een industriematige aanpak.

Het pijpaarden plastiekje wordt tegen het eind van den negentiende eeuw een gerespecteerd nevenartikel van de pijpenfabrieken. Dat lijkt niet verwonderlijk omdat materiaal en vervaardigingstechniek sterk overeenkomstig zijn. Toch is dit opmerkelijk omdat de pijpenmakerij eerder nooit belangstelling voor plastiekjes toonde. Reden is dat zij de techniek van het pijpenmaken als meer verheven beschouwden. De plotselinge interesse om beeldjes te maken ontstaat omdat de afzet aan kleipijpen terugliep en het gat in de omzet met alternatieve producten kon worden ingevuld. Deels gebeurde dat ook als brancheverbreding passend in een ondernemerschap waar voortdurend gezocht wordt naar productie-uitbreiding en nieuwe afzet.

De vervaardigingstechniek van de bijartikelen worden aangepast aan die van de kleipijp. De drukvormen uit de zeventiende en achttiende eeuw die van ceramiek of hout waren, maken plaats voor geperfectioneerde metalen persvormen, geschikt voor sterk vergrote oplages. De metalen mal geeft een scherpere afdruk en is vormzuiver waardoor de afdrukken beduidend mooier zijn. Deze moderne persvormen worden al snel met behulp van een mechanische tafelpers met handel bediend. Dankzij die technische veranderingen kan de productie per werknemer drastisch toenemen.

Onderwerp en uitvoering van deze bijartikelen uit de pijpenfabrieken zijn zeer uiteenlopend. Interessant genoeg vertonen zij doorgaans een nauwe relatie met de aard van de fabriek. Per bedrijf en per centrum variëren zij dus. Qua onderwerp lopen deze van religieuze sier- of souvenirartikelen voor verkoop in bedevaartsoorden tot voorstellingen uit het dagelijks leven bedoeld als kinderspeelgoed of curiosa. Een belangrijke meer recente loot vormen de pijpaarden schietfiguurtjes voor de kermis. Hoewel er soms van luxe voorwerpen sprake is, zijn de meeste artikelen eenvoudig en bij gigantische aantallen gemaakt. De op het eerste gezicht zo triviale kleifiguurtjes blijken door hun oplage wel degelijk een economisch belang te hebben gehad.

Dit artikel over bijartikelen uit West-Europese pijpenfabrieken geeft een eerste overzicht van deze nevenactiviteit. Het is een algemene inventarisatie aan de hand van objecten die in de collectie van het Amsterdam Pipe Museum bewaard worden. De revue passeren allerhande voorwerpen die naast de productie van pijpen tot stand kwamen. Zij zijn afkomstig uit vijf West-Europese landen: Nederland, België, Frankrijk, Duitsland en Engeland. De periode beperkt zich tot de laat negentiende en twintigste eeuw toen het bijartikel bij sommige pijpenfabrieken een gerespecteerde plaats innam.

Techniek

Voor het maken van pijpaarden figuurtjes zijn verschillende werkwijzen toegepast. Tot het begin van de negentiende eeuw is het drukken in een eenvoudige keramische of houten mal gangbaar. Voor massievere beeldjes werd met een metalen pen in de dikste delen een gat geprikt om te voorkomen dat zij bij het bakken in de oven uiteenspatten door het uitzetten van ingesloten luchtbellen. Het lijkt erop dat deze kleinschalige nijverheid, die losstaat van de pijpennijverheid en pottenbakkerij, rond het jaar 1800 uitsterft.

Pas na het midden van de negentiende eeuw starten enkele pijpenfabrieken met de productie van pijpaarden figuurtjes. De werkwijze wordt dan opgezet analoog aan de vervaardiging van de kleipijp, dat wil zeggen in een metalen persvorm. Het nieuwe product is goed van vormgeving en voordelig van prijsstelling en zo ontstaat hernieuwde populariteit voor een in feite ouderwets artikel. Met behulp van een tweedelige metalen persvorm worden deze kleine massieve beeldjes geperst. Alleen bij de dikkere exemplaren wordt een gat vanaf de onderzijde aangebracht. In andere gevallen worden kleine vormaanpassingen gedaan om het risico van springen in de oven te voorkomen. Niet verwonderlijk dus dat veel van deze beeldjes een grote mate van tweedimensionaliteit hebben, bedoeld om de dikte beperkt te houden. Het was een geluk dat die vormgevingsgedachte aansloot bij de beeldjes van tin en lood uit dezelfde periode die een vergelijkbare afgeplatte uitvoering hadden. Overigens was dat niet om productietechnische redenen maar om op het materiaal en dus ook op het gewicht te besparen.

De meer ontwikkelde pijpenmakerijen hadden voldoende ervaring met het persen van volledig driedimensionale figuurpijpen. Toch werd er voor de beeldjes hoogst zelden gekozen voor een dergelijke, meer uitbundige vormgeving. Daarvoor waren namelijk gecompliceerdere meerdelige persvormen nodig. Die investering samen met de grotere arbeidsinzet lieten zich niet in de prijs van de pijpaarden figuurtjes doorberekenen.

In vroegere eeuwen werden de drukvormen met de hand samengeperst. Dat had als gevolg dat de klei soms niet goed uitvulde en de voorstelling brokkelig werd of plooien vertoonde. In de pijpenmakerij worden de persvormen altijd samengedrukt in een pijpenmakersschroef, een zogenaamde rijplaatschroef die voor egaal klemmen zorgt (afb. 1). Voor beeldjes wordt een zogenaamde koppenschroef gebruikt, een kleine bankschroef met vierkante bekken waarin ook de manchet- en insteekpijpen worden gemaakt. Een dergelijke kleine schroef biedt ruimte voor persvormen van niet groter dan tien bij tien centiemeter. Dankzij het gelijkmatige klemmen garanderen zij goed uitgevulde producten met een strak oppervlak.

02-15.532-table-machine-small-size-5
Afb. 2. APM 15.532
02-15.532bis-table-machine-pressmould-cat-5
Afb. 2. APM 15.532bis

Al voor 1900 introduceren sommige fabrieken een tafelpers, waarin de persvorm horizontaal vastgeschroefd wordt (afb. 2). Een belangrijke verandering omdat veel efficiënter gewerkt kan worden. Nu hoeft de persvorm zelf niet meer door de arbeider te worden aangeraakt en kan met een simpele beweging van een handel de vorm geopend en gesloten worden. Hierdoor wordt sneller geproduceerd, terwijl de werknemer zo beduidend minder fysieke arbeid verricht. Hij kan zich volledig concentreren op het inleggen van de kleiballetjes in de lege vorm en het uithalen van het geperste product. De laatste stap in de technische vervolmaking is de introductie van elektriciteit waarmee het hanteren van de handel vervangen wordt door het drukken op knoppen, om de machine te laten sluiten. Bij elektrisch bediende machines gaat het altijd om twee knoppen omdat de handen van de werkman niet in de buurt van de vorm mogen komen; de kracht van de machine zou deze verbrijzelen.

Om tijdsefficiënt te werken introduceren sommige werkplaatsen zelfs een rollenpers of rollenmachine waarmee machinaal staafjes of propjes klei worden geperst, precies groot genoeg voor de vervaardiging van één pijpaarden figuurtje. Het voorvormen van de stukjes klei was fysiek tamelijk zwaar. Toch was dit heel belangrijk omdat de juiste hoeveelheid klei minimale vormslijtage en maximale uitvulling gaf. Dat werk werd vaak als ondergewaardeerd gezien maar dat is onterecht. Door de tijd heen constateren we nog enkele aanpassingen in de techniek, altijd gericht op minder fysieke inzet en tijdsbesparing.

Vanaf 1900 worden nieuwe productiemethoden ontwikkeld als gieten met vloeibare klei en persen met poederklei, werkwijzen die steeds vaker worden toegepast. Deze veranderingen verbreden veel pijpenmakerijen tot waardige ceramische werkplaatsen. Aan de bijartikelen is lang niet altijd af te lezen in welke techniek zij tot stand zijn gekomen. Bovendien is hierin ook niet altijd een logica te herkennen. Soms lijkt het erop dat een bepaalde techniek gekozen werd om de vooruitgang te benadrukken, zelfs al was dat niet de meest logische. Ook de verandering in het bakproces van turf of hout gestookte ovens naar elektrisch maakte de vervaardiging goedkoper en efficiënter. Innovaties die het prijspeil van het product positief beïnvloedden en de marktpositie van het bijartikel bestendigden.

03-10.331-pressmould-andenne-standing-saint-2
Afb. 3. APM 10.331
04-09.831-pressmould-andenne-chapel-2
Afb. 4. APM 9.831
04-09.831-pressmould-andenne-chapel-2
Afb. 5. APM 9.832

Verschillende persvormen bleven bewaard die ons inzicht geven in de techniek. De oudste exemplaren stammen uit bedrijven in België en dateren uit het midden van de negentiende eeuw (afb. 3-5). Zij bewijzen dat bijproducten in de Maasstreek al rond 1850 zijn gemaakt. In Andenne en Andenelle is het gebruik van ijzer voor persvormen algemener dan in enig ander centrum waar messing de voorkeur geniet. Messing is beduidend gemakkelijker te gieten en te graveren dan ijzer, waardoor de detaillering van het beeldje fijner wordt. IJzer daarentegen is slijtvaster en dus duurzamer. Wonderlijk genoeg zijn de persvormen die bewaard bleven dusdanig afgereden, dat zij bewijzen dat het pijpaarden bijartikel in alle denkbare kwaliteiten werd verkocht. De laatste productie moet een ontoelaatbaar resultaat hebben opgeleverd. Bij één persvorm is het beeldje niet alleen sterk afgeplat, maar is de achterzijde ook nog hol gemaakt (af. 3). Zo was het risico van springen in de oven minimaal.

06-09.830-pressmould-andenne-standing-man-2
Afb. 6. APM 9.830
07-07.793-pressmould-smoker-2
Afb. 7. APM 7.793

Rond het jaar 1900 worden de persvormen zwaarder en groter omdat zij geschroefd worden in de reeds gemelde tafelmachine (vgl. afb. 2). Zoals al opgemerkt hanteerde de werknemer de vormen niet meer handmatig. In de twintigste eeuw is er zo'n sterke internationalisering in de techniek van het product dat we nog amper verschil zien tussen een persvorm uit Andenne (afb. 6) of een exemplaar uit bijvoorbeeld het Westerwald (afb. 7). Vormmakers werkten soms ook voor makers in andere centra en zo werd het gereedschap uniformer en universeler.

Opvallend is dat de Goudse persvormen voor pijpaarden figuurtjes tamelijk verfijnd zijn (afb. 8-9). In Gouda wordt vanuit de traditie gekozen voor messing persvormen met een verfijndere eindproduct als resultaat. Het is overigens nog onduidelijk of de kwaliteitsverbetering te maken heeft met de wensen van de afnemer of met de gebruiken in dat centrum. In elk geval hielden de Goudse producenten hun eer hoog door kwalitatief goede figuurtjes te leveren en daarmee misschien ook een betere verkoop te realiseren. Zeker is er een duidelijke overeenkomst tussen de kleipijpen en de bijartikelen uit dezelfde periode.

08-12.652a-pressmould-prositcup-2
Afb. 8. APM 12.652a
09-12.650-pressmould-goedewaagen-dogs-whistle
Afb. 9. APM 12.650

Het afwerken van de geperste pijpaarden figuurtjes is eenvoudig. Dat beperkt zich tot het glad wegsnijden van de vormnaden met een simpel tremmes. Na drogen worden de beeldjes in vuurvaste cassetten gestapeld om te worden gebakken. Dat gebeurt op dezelfde wijze als de korte kleipijpen in cilindrische stapelbare potten, later komen ook wel rechthoekige stapelbare potten voor. Vervolgens wordt na het bakken een deel van de productie opgeschilderd om een betere uitstraling te krijgen. Ook dat gebeurde onder tijdsdruk op uiterst efficiënte wijze. Bij de mooist gevormde beeldjes uit een verse mal gebeurde die beschildering zorgvuldig maar wanneer de vormscherpte afzwakte overheerst haastwerk. Plakkaatverf in felle kleuren is het meest gebruikt (afb. 51). De kleuren zijn lang niet altijd realistisch en vaak zelfs schreeuwerig. Overigens sluit dat aan bij de traditie die al in de eeuwen daarvoor was ingezet. Daarnaast worden voor exportpijpen gebruikelijke laksoorten toegepast, geleverd in verschillende geeltinten, gebrand zelfs in bruintinten tot bijna zwart toe. Voor zeldzame, echt luxe producten komt glazuur in gebruik (afb. 43).

Gouda

In de negentiende eeuw is de Nederlandse pijpennijverheid nog altijd in Gouda geconcentreerd. De bedrijfstak is sterk afgeslankt zodat er rond 1900 nog slechts twee grote fabrieken en een half dozijn kleine werkplaatsen over zijn. Gouda is op het gebied van de nevenproducten maar beperkt actief geweest. Vanuit de optiek van de Goudse pijpenmakers is het ontbreken van deze productielijn begrijpelijk. De negentiende eeuwse Goudse pijpenfabrikant was een starre en trotse persoon, niet gericht op verandering of vernieuwing. Pas in het laatst van de negentiende eeuw ontstaat een grotere flexibiliteit en bereidheid sterker marktgericht te gaan werken. Teruglopende afzet dwong hen dus tot die houding. In die sfeer accepteerde men orders die buiten het reguliere product lagen, doch louter op winstmaken en overleven waren gericht. Helaas kwam die houding er pas toen de nood daartoe dwong, waardoor vele kleine bedrijven al ten onder gingen voordat ze de nieuwe mogelijkheden konden exploreren.

10-07.653b-plastiekje-cane-head-1
Afb. 10. APM 7.653b
11-07.654a-goedewaagen-whistle-dog-2
Afb. 11. APM 7.654a
12-11.154-humpe-amgle-1
Afb. 12. APM 11.154

Illustratief daarvoor is het assortiment van de grootste fabriek, de firma P. Goedewaagen & Zoon van rond het jaar 1900. Dan heeft men zo’n vijfhonderd modellen gekaste pijpen in productie, zonder een enkel andere voorwerp. Vermoedelijk is het eerste bijproduct een bolrond plastiekje dat als sigarettendover verkocht werd maar oorspronkelijk een wandelstokknop voor kinderen was (afb. 10). Dit voorwerp wordt rond 1910 in productie genomen. Een qua vormgeving buitengewoon fraai artikel uit dezelfde tijd is het hondenfluitje (afb. 11) dat uitmunt door zijn perfecte verhoudingen en verfijnde reliëf. Het moet welhaast onmogelijk zijn geweest dit artikel tegen een concurrerende prijs aan te bieden. Naast het standaard perswerk moest ook de fluitspleet worden aangebracht, terwijl het in conditie houden van een messing persvorm sterk prijsverhogend werkte. Ook dit artikel, onder de naam whistling dog in de handel gebracht, is maar korte tijd geproduceerd.

Het meest algemeen is de zogenaamde Prositcup (afb. 12), een klein kroesje waarvan Gouda tussen 1915 en 1918 leveringen van grote omvang verzorgde. Engeland, waar het kroesje een grote populariteit kende, staakte vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de invoer van de Duitse kroesjes. Die order werden tijdelijk overgenomen door de Koninklijke Goedewaagen. De productie stopte overigens even abrupt als ze begonnen was en na de vrede van 1918 keren de orders terug naar het Duitse Westerwald.

Duidelijk is dat de bijartikelen van Goedewaagen slechts een beperkte periode populair zijn geweest. Zij zijn tot stand gekomen als speciale orders voor een bepaalde afnemer, vaak wanneer er sprake is van een verstoord handelskanaal. Sommige modellen werden vervolgens regulier in de catalogi opgenomen maar door hun branchevreemde voorkomen kregen zij nauwelijks vervolgorders. Uiteraard speelde daarbij ook de prijs een rol, die in Gouda beduidend hoger lag dan in andere centra. Dat gegeven lag in de handmatige omgang met de persvorm. De machinale pers is in Gouda pas in de jaren twintig geïntroduceerd en bood nieuwe perspectieven.

Incidenteel worden er bij Goedewaagen nog andere bijartikelen gemaakt doch bij die voorwerpen is de traditionele wijze van kasten verruild voor nieuwe technieken, die vanaf 1920 hun intrede doen. Een onverwacht en zeer specifieke categorie wordt gevormd door de technische artikelen waarvoor pijpaarde een geschikt materiaal is. Zo worden onderdelen voor elektrisch isolatiemateriaal besteld, bijvoorbeeld door Philips. Verschillende bouwmaatschappijen lieten uit witbakkende klei gemaakte stripjes en sierelementen vervaardigen, als variatie op siertegels. Een bijzonder artikel in dit verband zijn de zogenaamde seco-buisjes om vochtige muren te drogen.[1] Veel van dit materiaal werd aanvankelijk gekast in een messing mal, later worden alternatieve technieken gebruikt zoals drukken en gieten.

14-19.753a  varia-gw-penning-tegelberg-1
Afb. 13. APM 19.753a
13-21.375a-goedewaagen-melkkookplaatje-1
Afb. 14. APM 21.375a

Dankzij de overname van een tegelpers van Plateelbakkerij De Distel uit Amsterdam kan men bij Goedewaagen heel efficiënt allerlei kleine ceramische voorwerpen maken. Daarbij wordt de plastische pijpaarde verruild voor poederklei, een verandering die aan het eindresultaat niet te zien is. Een prachtig voorbeeld is een penning uit 1933 met het portret van een havenbaron (afb. 13). Ook onbeduidende voorwerpen als flessendoppen en een melkkookplaatje (afb. 14) behoren tot deze productielijn. In de Tweede Wereldoorlog vervaardigt Goedewaagen met dezelfde tafelpers eenvoudige Winterhulppenningen. Ook die voorwerpen zijn met poederklei gemaakt. Bij veel bijartikelen is al gauw geen sprake meer van geperste pijpaarde maar van alternatieve ceramische technieken.

Sterker aan de pijpennijverheid gerelateerd zijn de mondstukken voor doorrokers die van pijpaarde gemaakt worden wanneer er tijdens de Eerste Wereldoorlog gebrek aan rubber is. Zij werden voor een goede gelijkenis met zwarte verf opgeschilderd. Omdat deze verf vroeger of later ging bladderen werden de roeren doorgaans gesmoord gebakken waardoor de verfbladders tegen een grijszwarte achtergrond minder opvielen. Dit artikel werd overigens ook bij de drie andere Goudse pijpenfabrieken die gietpijpen produceerden gemaakt: Hollandia, Ivora en Zenith. De fabrikanten waren niet trots op dit product, omdat zij zich het gebrek aan gebruikscomfort realiseerden.

Van andere Goudse pijpenfabrieken zijn uit de laat negentiende en twintigste eeuw geen bijartikelen bekend, al zouden die mondjesmaat wel gemaakt kunnen zijn. Uiteindelijk was het voor Goudse pijpenmakers gemakkelijk om op dit eenvoudige goed over te schakelen. Een commercieel succes was echter niet snel te behalen aangezien zij zich hiermee in concurrentie met buitenlandse fabrieken begaven. Naast pijpenfabriekn brachten Duitse porseleinfabrieken gegoten plastiekjes op de markt tegen een sterk concurrerende prijs. In Goudade was de vormgeving bovendien een probleem want er waren nauwelijks vormmakers die tevens goede modelleurs waren. Catalogi, zoals die van de firma P. van der Want Gzn. uit 1919, laten evenmin bijartikelen zien. Natuurlijk kunnen daarop uitzonderingen gemaakt zijn, die nergens geregistreerd zijn. De enige bron die ons daarvoor rest is ons bodemarchief. Al met al is deze branche in Gouda dus nauwelijks van belang geweest en wanneer er al sprake van was bleef het artikel kwalitatief dicht bij de tabakspijp staan.

Engeland

Uit Engeland is eveneens weinig bekend over bijartikelen door pijpenmakers en pijpenfabrieken gemaakt. De pijpennijverheid is aanvankelijk kleinschalig en sterk verspreid over het land. Na het midden van de negentiende eeuw zien we enkele centra uitgroeien, waarvan Londen en Manchester de belangrijkste zijn. Dan ontstaat ook een grootschalige meer fabriekmatige aanpak met meer export. De Engelse pijpenbranche blinkt niet uit in vormgeving, zeker niet in figuraal opzicht. Daardoor blijven de mogelijkheden om figuurtjes te produceren beperkt. Ook het gebruik van ijzer als grondstof voor de persvorm was niet het meest ideale uitgangspunt.

Van onbekende herkomst maar onmiskenbaar Engels van oorsprong is een pijpaarden beeldje voorstellend Charley Chaplin (afb. 15), daterend uit de jaren 1920. Bij dit plastiekje is sprake van de typerende tweedimensionaliteit die pijpaarden beeldjes uit de eeuwen ervoor kenmerkte. Ter versteviging van de basis is een verzwaarde zone aan de achterzijde aangebracht, die vanuit de voet doorboord is om springen in de oven te voorkomen. Het voorwerp is opgeschilderd met een geelgetinte lak. Niet voor niets werd voor deze kleur gekozen, want deze verf was in de pijpenfabriek voorhanden om de zogenaamde cream wash of meerschaum wash afwerking te maken waarmee kleipijpen met meerschuim wedijverden. Toevallig sloot deze afwerking ook aan bij de celluloid poppetjes uit de kunststofindustrie die in dezelfde periode op de markt kwamen. Het beeldje van Chaplin ligt op het snijvlak van siergoed en speelgoed al is de voorgestelde voor de volwassene misschien meer aansprekend dan voor een kind.

15-11.019-statuette-charley-chaplin-1
Afb. 15. APM 11.019
16-11.683a-soldier-rose-1
Afb. 16. APM 11.683a

Het best bekend zijn bijartikelen uit de pijpenfabriek van John Pollock & Company in Manchester. Ook hier is de variatie nooit groot geweest. Het oudste voorbeeld is een staand soldaatje (afb. 16) uitgevoerd in roze of blauwtint die door deze merkwaardige kleurstelling het meeste lijkt op de rubberen tegenhangers uit caoutchouc fabrieken. Levering in twee kleuren had voor kinderen wel een duidelijk doel: al spelend konden zij twee partijen onderscheiden. De laagwaardige positie van dit werk wordt benadrukt door de gesleten persvorm met vervaagde detaillering, klaarblijkelijk voor kinderspeelgoed geen probleem. Mogelijk was het een geschenkartikel, een toegift bij de aanschaf van een duurder consumptieartikel.

17-09.390c-pollock-toy-dog-1
Afb. 17. APM 9.390c
18-09.390a-manchester-pollock-animal-2
Afb. 18. APM 9.390a
19-09.390b-manchester-pollock-lion-1
Afb. 19. APM 9.390b

Heel specifiek vormgegeven is een groepje van drie dierfiguurtjes: een hond (afb. 17), giraffe (afb. 18) en leeuw (afb. 19). Hoewel hier opnieuw sprake is van de kenmerkende tweedimensionaliteit zien we wel een mooie scherpe vormgeving en een goede detaillering. Bij het staande hondje zijn de poten niet paarsgewijs gebundeld zoals gebruikelijk is maar heel vernuftig ieder voor zich weergegeven, waardoor een grotere actie wordt verkregen; een werkwijze die we uit andere centra niet kennen. Minpuntje is wel dat de keerzijde van de poten glad zijn gebleven. De persvormen voor deze figuurtjes werden in 1952 door Pollock uit de Londense pijpenfabriek van W.G. Hedges overgenomen. De productie stopt na een paar jaar hetgeen er op wijst dat er nauwelijks klanten voor waren.

20-09.351c-tankard-green-1
Afb. 20. APM 9.351c
21-11.682d-manchester-pollock-pistol-1
Afb. 21. APM 11.682d

De Engelse versie van de prosit-cup toont een bierglas met een tamelijk vormeloos model overlangs met rechthoekige vakken versierd. Met dat uiterlijk wordt de Engelse pint perfect benaderd (afb. 20), dit in tegenstelling tot de Duitse Humpe met zijn conische vorm en verzwaarde voet. Het bijzonderste bijartikel van Pollock is een pijpaarden pistool opgeschilderd in heldere kleuren: geel, groen, rood of blauw (afb. 21). De kleuren sluiten aan bij die van de novelty pipes uit dezelfde periode. Zij worden vanaf 1955 verkocht in een eenvoudige groene papieren holster, die een dubbel doel diende. Zij beschermde de verf bij het verpakken en tijdens het transport, maar maakten voor de kinderen onderdeel van de speelfunctie uit. Dat dergelijk speelgoed al na een middagje zijn kleur verliest of zelfs breekt is onvermijdelijk. Het mag uitzonderlijk heten dat in het Amsterdam Pipe Museum de complete set, inclusief de kwetsbare holster bewaard is.

Opmerkelijk is het sterk verschillende voorkomen van de bijartikelen van John Pollock & Company. De soldaatjes als imitaties tussen rubber en tin zijn het armoedigst, de revolver met zijn eigen vormgeving behoort tot het luxe artikel. Hoewel deze reeks bijartikelen misschien wel representatief is voor de firma Pollock, is daarmee nog geen beeld van bijartikelen uit de pijpennijverheid in Engeland verkregen. Wel kan geconcludeerd worden dat het bijproduct ook in Engeland dicht bij de pijp blijft, zowel qua vormgeving als qua afwerking. Opmerkelijk is dat de kwaliteit geleidelijk eerder beter wordt dan vermindert.

België

De Belgische pijpennijverheid concentreert zich in de Maasstreek waar in Andenne en het aangrenzende Andenelle de productie van bijartikelen bij sommige bedrijven tot een belangrijke nevenactiviteit uitgroeit. Niet verwonderlijk, want de fabrikanten realiseerden zich ook daar de noodzaak om met alternatieve producten de teruglopende afzet in de pijpen te compenseren. De oudste categorie is van religieuze aard. Als katholiek land was er altijd al vraag naar beeldjes van Maria, Christus en heiligen. Soms grijpen ontwerpen zelfs terug op Middeleeuwse exemplaren. Heiligenfiguren werden in uiteenlopende formaten gemaakt. Zo bleef een groter Mariabeeld bewaard, bestemd voor plaatsing in een nis (afb. 22). De origine van dit beeld is onduidelijk en mogelijk stamt het niet uit een pijpenmakerij maar werd het in een beeldenfabriek gemaakt. De grondstof is echter pijpaarde en het voorwerp kwam door persen in een tweedelige mal tot stand. Hoewel historiserend is bij de vormgeving van dit artikel duidelijk sprake van een negentiende eeuwse interpretatie. Daarvan getuigt de wat zwakke tot flauwe modellering.

22-14.346-pipeclay-madonna-01
Afb. 22. APM 14.346
23-18.007-statuette-crucifix-1
Afb. 23. APM 18.007
24-18.006-statuette-saint-1
Afb. 24. APM 18.006
25-09.933-statuette-standing-man-1
Afb. 25. APM 9.933

Als bijartikel van de pijpenmakerij zijn vooral kleine plastiekjes gemaakt zoals een crucifix (afb. 23) of kapel waarin een heiligenfiguur, een staande Maria of biddende heilige (afb. 24). De vormgeving van deze beeldjes is sterk historiserend. Zo grijpt de plooival van de gewaden terug op de klassieke beeldhouwkunst al klinken soms negentiende eeuwse stijlkenmerken door. Opmerkelijk is het beeldje van de biddende heilige, waarbij de achterzijde iets uitgehold is. Duidelijk is dit bedoeld om van de voorzijde te bekijken en op een kastrandje of in een nis of huisaltaartje te plaatsen. Dergelijke curiosa past goed in een katholieke maatschappij met een beperkt bestedingsvermogen.

Devotionalia raken in België in de twintigste eeuw geleidelijk op de achtergrond. Dan komen speelgoedvoorwerpen en vooral kermisartikelen in productie. Tot de categorie speelgoed behoren allerlei soorten beeldjes voor kinderen. Het meest karakteristiek zijn de staande rokertjes (afb. 25). Bij dit stukje speelgoed is de mond van de figuur ingeboord en kan een kind daarin een zogenaamde pyrotechnisch pil plaatsen. Aangestoken produceert het figuurtje een eindeloos groeiende sigaar die schoksgewijs tot stand kwam en altijd voor grote hilariteit zorgde. Als variatie daarop en meer toepasselijk zijn de kakkertjes, die met dezelfde pil een geweldige drol draaien. Waar deze pretfiguren ontstaan zijn is niet duidelijk. Wel zijn dezelfde artikelen ook in het Duitse Westerwald gemaakt maar evengoed bij enkele Franse bedrijven.

26-15.478c-statuette-schietfiguur-cat-1
Afb. 26. APM 15.478c
27-03.176-statuette-elephant-1
Afb.  27. APM 3.176
28-12.827-statuette-soldier-1
Afb. 28. APM 12.827
29-03.487a-shooting-figurine-manneke-1
Afb. 29. APM 3.487a

Uitgebreid is de productie van kermisartikelen geweest. Vooral schietfiguurtjes zijn bij immense aantallen in Andenne en Andenelle gemaakt. Het aardigst zijn de figurale schietobjecten zoals een zittende poes (afb. 26), haas of olifant (afb. 27). Kenmerkend is de buitengewoon tweedimensionale vormgeving op een sokkeltje dat doorboord is om het voorwerp op een pen te prikken. In de schiettent kon de kermisbezoeker proberen deze figuurtjes met een luchtbuks stuk te schieten maar omdat zij rond hun pin draaiden moesten zij in het centrum geraakt worden om een prijs op te leveren.

Naast plat uitgewerkte voorbeelden, waartoe ook eenvoudige, geometrische rozetten behoorden, komen ook andere voorstellingen in productie. Zo bestaat er een staande soldaat die verdacht veel lijkt op Keizer Wilhelm II inclusief zijn Pickelhelm (afb. 28). In het Belgische en Franse afzetgebied een toepasselijke uitbeelding om stuk te schieten. Een ander populaire uitbeelding eveneens van stevig maaksel is een staande Manneken Pis, standaard vanaf de ovale sokkel uitgehold (afb. 29). Om het voorwerp ook te kunnen ophangen werd na het persen een gaatje in de arm geponst. Dit schietspul bleef zijn belang houden vanwege een altijd doorgaande vraag. Zij worden opgevolgd door de laagwaardige schietpijpen waarvan de stelen zelfs niet eens meer doorboord zijn. Uiteindelijk zakken de schiettentpijpen af tot de machinaal geperste schietstelen, die in België tot in de jaren 1990 in de kermistenten in gebruik bleven. De laatste schietstelen hebben nog wel een doorboring die refereert aan de kleipijp van weleer.

Frankrijk

In Frankrijk heeft het nevenproduct in de pijpenmakerij eveneens een rol gespeeld. Opnieuw zien we een sterke relatie tussen de vormgeving van de bijartikelen en die van de pijpen uit dat bedrijf. In Frankrijk is van een duidelijke tweestroom sprake. De grote namen in de pijpennijverheid als Gambier en Fiolet toonden beperkt belangstelling voor deze productielijn. Niet verwonderlijk want hun pijpen verkochten uitstekend ondanks het feit dat zij qua prijs het duurst waren. Bij dergelijke fabrieken met een hoog kwaliteitsniveau maakte de prijsstelling van het product dat zij niet op economisch verantwoorde wijze bijartikelen konden produceren. Dat probleem werd primair veroorzaakt door beter gesalarieerde arbeidskrachten, maar ook doordat het bijartikel veel beter van kwaliteit was en dus te duur.

30-16.158-statuette-dumeril-beauharnais-02
Afb. 30. APM 16.158
31-16.159-statuette-dumeril-page-2
Afb. 31. APM 16.159
32-16.160-statuette-dumeril-richelieu-2
Afb. 32. APM 16.160
33-21.043-statuette-dumeril-bust-06
CAfb. 33. APM 21.043

Eén fabrikant steekt met kop en schouders uit boven al de andere, het is de atypische firma Duméril Leurs & Cie. uit Saint-Omer. Deze voerde een aanzienlijk assortiment beeldjes met prachtig gemodelleerde vormen. Zij vertonen qua perfectie dezelfde kenmerken als het hoofdproduct, de tabakspijp. Buitengewoon bijzondere artikelen van Duméril op het snijvlak van de kleipijp en het ceramische bijartikel zijn miniatuur borstbeelden gemaakt door bestaande figurale pijpenkoppen aan te passen (afb. 30-33). Van de manchetpijpenkoppen uit het reguliere assortiment werd de ketelopening onzichtbaar dichtgemaakt en vervolgens werd na het wegsnijden van de steel een sokkel toegevoegd. Het zijn bijzondere voorwerpen maar buitengewoon arbeidsintensief om te maken. In kleikleur leken deze objecten op miniatuur marmeren borstbeelden, maar zij werden ook afgewerkt in zilveren of bronzen patina om heuse borstbeelden van metaal te imiteren. Deze miniatuurborstbeelden zijn kwalitatief de beste en origineelste bijartikelen ooit gemaakt. Het zijn de enige figuren die in een driedelige messing persvorm zijn vervaardigd.

34-19.006-dumeril-statuette-3
Afb. 34. APM 19.006
35-19.479-dumeril-shepard-1
Afb. 35. APM 19.479

Van de firma Duméril zijn verder plastiekjes bekend zoals een presse-papier met de voorstelling van een slapende herdersjongen (afb. 34) of een in neo-rococo stijl uitgevoerd beeldje van een rustende jager (afb. 35). Bij dit laatste voorwerp is vooral het goed uitgewerkte voetstuk opvallend, omdat het qua vormgeving zo volmaakt is dat het niet meer past in de pijpenmakerij. Dit artikel sluit naadloos aan bij de duizenden porseleinen beeldjes die in dezelfde periode uit de Duitse porseleinfabrieken kwamen en de markt overspoelden.

Bij Duméril is verder nog luxe zogenaamd speelgoed gemaakt, zoals soldaatjes compleet met alles wat bij het leger hoort. Door de breekbare aard van dergelijke voorwerpen en het kwetsbare schilderwerk zijn deze producten amper bedoeld om mee te spelen, maar eerder om een serieuze maquette van een veldslag mee op te bouwen. Overigens is het aardig te weten dat de firma Duméril een bijna overcompleet assortiment van dit semispeelgoed produceerde dat volledig aansluit bij de actualiteit van die periode. Het materiaal beeldt namelijk de kolonisatie van Noord-Afrika uit. Naast de Franse soldaten zien we legerfiguren in typerende Afrikaanse dracht. Eigen aan Duméril is dit materiaal zo compleet dat zelfs legertenten en negerhutten geproduceerd zijn, inclusief de palmbomen om het panorama aan te kleden. Bijzonder verzorgd is ook dat alle voorwerpen van een merkteken zijn voorzien, gestempeld of in reliëf. Het lijkt erop dat dit prestigieuze artikel aanvankelijk voor een nationale of internationale tentoonstelling is gemaakt en daarna mondjesmaat nog is verkocht. In commercieel opzicht kan dit product niet gerendeerd hebben.[2] Zeker niet als we bedenken dat dit werk nog zorgvuldig werd opgeschilderd om een vrolijk en naturalistisch uiterlijk te krijgen.

36-13.809-statuette-arabier-1
Afb. 36. APM 13.809
37-16.164-statuette-clown-1
Afb. 37. APM 16.164
38-04.874-gambier-beeldje-jockey-1
Afb. 38. APM 4.874

Uit een onbekende Franse fabriek stamt een Arabische strijder op een vlak rond voetstuk (afb. 36). Dit voorwerp sluit goed aan bij de uitbeeldingen van Duméril. In tegenstelling tot veel van de pijpaarden militairen, is hier overigens van een volledig driedimensionale uitwerking sprake, sterker in de lijn van de beeldhouwkunst dan van de versimpelde traditie van de pijpaarden beeldjes.

Van de Franse firma Gambier in Givet zijn ook enkele plastiekjes bekend. Zo bestaat er een eenvoudig staand soldaatje met als tegenhanger een staande haan met dezelfde langwerpige vorm. Zij komen voor in de catalogus van Gambier uit het jaar 1905 en zijn bedoeld voor de schiettent.[3] Een ander voorwerp is een staande clown met open mond om pillen in te branden (afb. 37). Dit voorwerp is op de achterzijde gemerkt met de initialen JG en het opschrift Déposé. Dat opschrift komt vaker voor bij dergelijke beeldjes en is doorgaans niet op een werkelijke inschrijving gebaseerd. De meest karakteristieke vinding van Gambier is een staande jongen met oversized hoofd waarop een sportpet, ook hier is de mond ingeboord voor een pil (afb. 38). De uitbeelding lijkt gebaseerd op een contemporaine sportheld. Op de twee schietfiguurtjes na werd dergelijk werk buiten catalogus gehouden. De pijpaarden beeldjes van Gambier zijn in het fabrieksassortiment even onbelangrijk als de nevenartikelen van Koninklijke Goedewaagen. Verschil is wel dat de Gambierpijpen fraaier zijn afgewerkt dan de Goudse tegenhangers, terwijl dat bij de beeldjes juist andersom is.

39-14.955-shooting-figurine-cocq-1
Afb. 39. APM 14.955
40-14.398-shooting-figurine-parrot-1
Afb. 40. APM 14.398
41-10.068-westerwald-pooper-2
Afb. 41. APM 10.068

Onverwacht zijn twee mooie schietfiguurtjes uit de fabriek Schmidt Frères uit het plaatsje Schoeneck in Lotharingen. De ene heeft de vorm van staande haan (afb. 39), de ander stelt een zittende papegaai voor (afb. 40). De eerst is sterk overeenkomstig aan die van Gambier al is dat exemplaar spiegelbeeldig uitgevoerd. De toeschrijving kon gebeuren op basis van het intagliomerk "SF" op de onderhelft van de figuurtjes. Dat merkteken is een onverwachte toevoeging op een uitzonderlijk product van een zo schimmige pijpenfabriek. Van deze pijpenfabriek is namelijk nauwelijks iets bekend. De achterzijde van deze welgevormde figuurtjes is overigens onversierd gebleven hetgeen voor schietfiguurtjes niet bezwaarlijk is.

De fabriek Job Clerc in Saint-Quentin-la-Poterie, waar de pijpenproductie sterker op massa en minder op kwaliteit gericht was, leverde een ruim assortiment eenvoudige bijartikelen. Uiteraard strookt dat met de afzetmarkt van regulier massagoed in pijpen. Vooral in de latere periode, na 1920, is de kwaliteit hiervan sterk teruggelopen doordat de persvormen fors afgereden raakten en niet meer werden vervangen. De breedte van hun assortiment blijkt uit de catalogus, waarin allerlei curiosa staat afgebeeld.[4] Als gebruikelijk is datgene dat bewaard bleef minimaal. Uit die streek is hierbij een zittend kakkertje afgebeeld dat heel Frans er niet als een kabouter uitziet, maar als een Janklaassenfiguur compleet met puntmuts (afb. 41).

Duitsland

De grotere pijpenmakerijen uit het Westerwald waren vanaf het jaar 1900 productietechnisch goed georganiseerd. Zij gebruikten speciale apparaten om de grondvorm van klei te maken om de beeldjes sneller te kunnen persen. Daarnaast waren de persvormen in tafelmachines gemonteerd, zodat de productie tijdsefficiënt plaats kon vinden. Dankzij deze mechanisatie konden de Westerwalder voordelig produceren en trokken zij geleidelijk steeds meer orders naar zich toe. Uiteraard was dat mede te danken aan de lage lonen in het Kannebäckerland. Analoog aan het succes ontstond een breed assortiment artikelen die bij gigantische aantallen snel en voordelig geleverd konden worden.

De nevenproducten maken een wezenlijk onderdeel in de verkoopstrategie van de pijpenfabrieken uit het Westerwald uit. De oudste afbeeldingen van bijartikelen in fabriekscatalogi stammen uit het begin van de twintigste eeuw en tonen figuurtjes voor schiettenten.[5] Met het groeien van die activiteit krijgt het bijartikel een gerespecteerde plaats in de fabriekscatalogus. Dat betekend dat ook de promotie en verkoop een belangrijke stimulans krijgen en dat heeft weer een gunstig effect op de productieomvang. Tijdens het interbellum moet de vervaardiging van deze voorwerpen gigantisch zijn geweest met gestage export naar vele landen.

42-13.278-westerwald-bronwater-1
Afb. 42. APM 13.278
43-07.812a-sierkan-ridderportret-1
Afb. 43. APM 7.812a
44-03.831b-poppenkastpop-haan-1
Afb. 44. APM 3.831b

Het assortiment uit het Westerwald is buitengewoon groot, niet alleen qua onderwerp maar ook in variatie per categorie. Zo zien we wat beter uitgewerkte figuurtjes die dienden als souvenirgoed (afb. 42) of als miniatuur curiosa (afb. 43). Bijzonder kinderspeelgoed is de poppenkastpop (afb. 44). Grote populariteit krijgen voorwerpen waarbij in de basis een fluit verwerkt is (afb. 45-47), hiervan worden tientallen uiteenlopende voorstellingen gemaakt. Voor het kinderwinkeltje zijn allerlei flesjes, potjes en andere artikelen in de maak, vaak met gedrukte papieren etiketten als reclame voor bestaande producten (afb. 48). Zij werden als geschenk bij levensmiddelen gegeven en hadden een hoge advertentiewaarde. Een kunstig product is de ocarina (afb. 49), een meertonige fluit waarbij het stemmen van het instrument een vaardigheid op zich werd. Zij is het technische hoogstandje van de Duitse productie van bijartikelen. Het armoedigst zijn de kakkertjes waarvan het zwijntje het langst in productie is geweest (afb. 50). Tot het eenvoudige kinderspeelgoed behoren allerlei boerderij figuren, een wonderlijk voorbeeld is het vogelnestje (afb. 51), dat compleet met een broedkip en eieren werd geleverd. Serieuzer speelgoed is de ruiter te paard (afb. 52) of de koekoeksfluit (afb. 53). Deze figuren werden tot op het laatst in wit en meerkleurig geschilderd verkocht. Qua formaat lopen de bijartikelen uiteen van vuistgrote spaarpotten via allerlei kleine beeldjes tot miniatuurzaken als broches. De kleinste zijn de Winterhulpfiguurtjes uit de jaren dertig en de tijd van de Tweede Wereldoorlog (afb. 54).

45-01.420b-borstbeeld-zeppelin-1
Afb. 45. APM 1.420b
46-16.107b-westerwald-bootfluit-1
Afb. 46. APM 16.107b
47-09.686b-westerwald-autofluit-1
Afb. 47. APM 9.686b
48-07.812g-inmaakpot-koch-1
Afb. 48. APM 7.812g

Dankzij de Wundertütte ofwel goodiebags uit de Duitse cultuur is de productie van eenvoudige beeldjes tot ver na de Tweede Wereldoorlog gecontinueerd. Daarnaast bleef er vraag naar typische artikelen als Weckmännchen, een broodje in de vorm van een persoon waarin een machinaal vervaardigde kleipijp als decoratie is opgenomen. Mede dankzij die artikelen was de nijverheid rond 1980 nog gaande. Dat we over de bijartikelen uit de Duitse bedrijven het meeste weten is vooral te danken aan de docent Gerd Bayer, die in de jaren 1980 in het Westerwald nog de laatste sporen van deze nijverheid verzamelde. Dit materiaal werd in een tijdelijke tentoonstelling in Bonn onder de aandacht gebracht.[6] Later is deze verzameling integraal in het Amsterdam Pipe Museum opgenomen. Deze groep zal in de toekomst nog eens voor het voetlicht komen.

Tot besluit

Uit het bovenstaande mag blijken dat bijproducten uit de pijpenmakerij een curieus artikel zijn met een grillige geschiedenis. Wat als eerste blijkt is dat altijd een sterke overeenkomst bestaat met het bedrijf waar deze curiosa is ontstaan. Gaat het om goed geoutilleerde werkplaatsen met een hoog ontwikkelde vormgeving, dan sluiten de plastiekjes daar doorgaans bij aan. Dan is er van artistiek niveau sprake omdat de fabriek daarvoor de juiste werknemers in dienst had. Bovendien had een gevestigd bedrijf een zeker prestige hoog te houden. Ook de afwerking is dan overeenkomstig de pijpen en getuigt van zorgvuldigheid, soms zelfs van verfijning. Betreft het echter productiebedrijven waar louter massagoed tot stand komt, dan geldt voor de pijpen hetzelfde als voor de bijartikelen. Die kenmerken zich dan door een matige modellering en haast bij de vervaardiging en afwerking. Bij het eerste type bedrijven ligt het accent op siergoed, souvenirs en betere soorten speelgoed. Bij de eenvoudige werkplaatsen is het bijartikel en masse gemaakt spul met een vaak wat armoedige uitstraling. De echte massaproductie waarbij elke zorg van afwerking ontbreekt vinden we in de schiettentfiguurtjes die gemaakt zijn om stuk te schieten.

49-16.121b-westerwald-ocarina-1
Afb. 49. APM 16.121b
50-10.486a-westerwald-swine-1
Afb. 50. APM 10.486a
51-13.275b-westerwald-birds-nest-1
Afb. 51. APM 13.275b

Interessant zijn de regionale kenmerken gestuurd door de karakteristieken van de pijpenmakerij in de verschillende centra. Per regio zien we ook een verschil in onderwerp. In België constateren we tussen 1850 en 1900 een duidelijke gang van religieus materiaal naar kindercuriosa. Hand in hand met het afzakken van de kwaliteit van de Belgische pijp zien we een toename van steeds sterker laagwaardige voorwerpen als nevenproduct. In België is uiteindelijk het schietmateriaal de productielijn die het langst stand houdt, zelfs tot het eind van de twintigste eeuw. Het laatste bedrijf draaide daar uiteindelijk volledig op.

In Frankrijk zien we een tweedeling. In het noorden werden de betere producten gemaakt, gelanceerd door toonaangevende pijpenfabrieken. In het zuiden was de kwaliteit beduidend lager net zoals dat geldt voor de daar gemaakte tabakspijp. Wel ging het in Zuid-Frankrijk om een ruime variatie gemaakt in grote aantallen en dat was in het noorden niet het geval. De productie van bijartikelen zet in Frankrijk al vóór 1870 in met exclusieve borstbeeldjes, plastieken en luxe speeltjes door de firma Duméril. Na 1900 zijn het de Zuid-Franse bedrijven die zich op het massagoed richten, niet verwonderlijk want de Noord-Franse bedrijven zijn dan inmiddels ter ziele. Het massagoed van na de Eerste Wereldoorlog concurreert met de Duitse import die in die periode bij flinke aantallen in Zuid-Frankrijk wordt afgezet. De veranderende economische toestanden voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog speelde hierin een belangrijke rol.

De nijverheid van bijartikelen zet in Duitsland vanaf 1890 in en is het grootst geweest. Daar komt de bedrijfstak op en verbreedt zich bijna ongelimiteerd. Het belang is zo groot geweest dat zij zich tot in de jaren 1980 voortzet. Tenslotte wordt het pijpaarden figuurtje het enige product waar sommige bedrijven op draaien.

52-14.325a-statuette-ww-ruiter-1
Afb. 52. APM 14.325a
53-08.776c-westerwald-whistle-cocq-1
Afb. 53. APM 8.776c
54-13.755l-winterhulp-herr-knopp-1
Afb. 54. APM 13.755l

Voor zover we kunnen nagaan leefde de productie van de bijartikelen in Gouda alleen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bovendien gaat het om een select groepje artikelen gemaakt door slechts één fabriek, namelijk de meest toonaangevende. Die fabriek was op dat moment gevoelig voor expansie en dat gold niet voor de andere Goudse bedrijven. Hun artikelen slaagden echter niet want zij waren mooi maar te duur. Pas wanneer in Gouda de productie van kleine ceramische voorwerpen in verschillende technieken meer algemeen wordt, gebeurt dit vanuit de reeds tot ceramische bedrijven getransformeerde pijpenfabrieken. Uiteindelijk ontstond in Gouda een brancheverbreding in een andere richting, namelijk de gietpijp die lucratiever was vanwege de hogere winstmarges. De Nederlandse situatie is sterk vergelijkbaar met de Engelse, waar het bijartikel ook geen grote rol heeft gespeeld. Ook daar bleef het een incidentele actie.

De vijf landen die hier behandeld worden laten dus forse verschillen zien al vertonen zij ook interessante parallellen. In de negentiende eeuw zijn de voorwerpen nog te duiden naar originaliteit gestuurd vanuit de specifieke kenmerken van de fabriek. Geleidelijk is er sprake van een grootste gemene deler, terwijl steeds minder materiaal opvalt door kwaliteit. Na het jaar 1900 zien we een geleidelijke globalisering die leidt tot een internationale stijl. Beeldjes in Frankrijk, België en Duitsland gemaakt zijn steeds minder verschillend. Toch zien we wel opmerkelijke lokale varianten. Het kabouter-kakkertje uit Duitsland wordt bijvoorbeeld in Frankrijk een kakkende Janklaassen. Kenmerkend is ook de toename van de rode klei als variant op de witte. Dit past in de tijd en wel vooral in het Westerwald en in Zuid-Frankrijk. Het wordt een internationale beweging die vanuit allerlei ongelijksoortige uitgangspunten ontstaat maar zich vanaf 1900 uniformeert. De centra beconcurreren elkaar en imiteren de producten over en weer om orders te krijgen. Per periode zien we een wisseling in de mode van de voorwerpen, ook in de doelgroepen.

Wonderlijk is het ook dat bepaalde stromingen op de bijartikelen geen invloed hebben. Je zou verwachten dat pijpaarden figuurtjes een nauwe relatie hebben met allerlei andere, volkskunstige beeldjes uit klei gemaakt. Toch is dat niet het geval. Zo is er geen raakvlak met de saintonges, religieuze souvenirs op lokaal niveau in kleine ambachtsbedrijfjes of als hobby gemaakt. Zij werden in Frankrijk zeer populair en zijn overal tot stand gekomen, echter nooit bij de pijpenmakerijen. Ook de volkskundige cultuur van het boetseren van fluiten, die in heel Europa beoefend werd, vond bij de pijpenmakerijen nauwelijks gehoor.[7] Uitzondering hierop zijn de reeds besproken goedkope fluitjes voor kinderen, die louter speelgoed waren. Overigens zien we wel een parallel bij het schilderen van volkskunstige beeldjes en de polychromie bij de bijartikelen uit de pijpenmakerijen.

Een vraag blijft nog waarom pas tegen het eind van de negentiende eeuw de loot van bijartikelen aan bestaande pijpenfabrieken wordt toegevoegd. Vermoedelijk gebeurde dat zo laat omdat voor die brancheverbreding een industriematige aanpak nodig was, naast een ondernemende geest. Die gedachte komt in de vijf verschillende centra op andere momenten op en wordt op andere wijze ingevuld. België lijkt koploper, gevolgd door Frankrijk. Duitsland manifesteert zich pas als grootschalige productie economisch interessant wordt. Nederland en Engeland staan aan de zijlijn en pikken op hun manier slechts een graantje mee.

Bewaard gebleven voorwerpen zijn ongetwijfeld een misleidende bron voor het geven van een historische lijn. Zij verbinden momenten van toeval van bewaarde objecten me elkaar. Toch wijzen zij ons erop dat de nijverheid met betere, goed vormgegeven voorwerpen begint en tegen het eind van de negentiende eeuw afzakt naar eenvoudig seriegoed om in de loop van de twintigste eeuw tot een slordig massa-artikel te devalueren. Interessant is dat deze voorwerpen daarmee in de pas lopen met de kleipijp, eveneens gekenmerkt door een geleidelijk afnemende kwaliteit en een afzakkende doelgroep van serieuze rookpijp naar souvenir en schietpijp.

De tijd om een gedetailleerde geschiedenis van de bijartikelen te schrijven is misschien nog niet rijp. Onderzoek hiernaar staat in de kinderschoenen. Dat gegeven is dus niet zo anders als bij de pijpaarden figuurtjes uit de zeventiende en achttiende eeuw.[8] Zoals opgemerkt zijn alleen de bewaard gebleven voorwerpen uitgangspunt geweest voor dit artikel. Vervolgens zijn die geïnterpreteerd naar het beeld dat wij van de producerende centra hebben. Al verzamelend vertegenwoordigen deze materiële getuigenissen een reeks toevalstreffers, ongelijk in aantal door de wisselende trefkansen van vinden. Dit artikel is dus eerder een bloemlezing van voorbeelden dan een afgewogen overzicht. Dat daaruit toch enkele scherpe conclusies getrokken konden worden, is tamelijk onverwacht. Het is een aanmoediging deze schijnbaar onbeduidende artikelen in het vizier te houden.

 

© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2014.

 

Afbeeldingen

  1. Koppenschroef of schroef voor plastiekjes. Andenne, Pierre Levêque, 1880-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.413
  1. Tafelmachine met bijbehorende persvorm van een schietfiguurtje voorstellend een zittende kat. Baumbach, Theodor Tries, 1890-1915.
    Amsterdam Pipe Museum APM 15.532 APM 15.532bis
  1. Persvorm staande heilige de handen in gebed omhoog. Andenne, 1850-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 10.331
  1. Persvorm Madonna in kapel. Andenne, 1850-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.831
  1. Persvorm beeldje staand kruisbeeld. Andenne, 1850-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.832
  1. Persvorm staande man met muts en sigaret. Andenne, Emile Levêque, 1910-1935.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.830
  1. Persvorm staande man met muts en sigaret. Baumbach, Theodor Tries, 1895-1915.
    Amsterdam Pipe Museum APM 7.793
  1. Persvorm voor prosit cup. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 652, 1915-1918.
    Amsterdam Pipe Museum APM 12.652a
  1. Persvorm voor een figurale fluit met opzittende poedel. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 650, 1915-1918.
    Amsterdam Pipe Museum APM 12.650
  1. Wandelstokknop in miniatuur van het hoofd van een schoolmeester. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 648, 1910-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 7.653b
  1. Figurale fluit in de vorm van een opzittende poedel. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 650, 1915-1918.
    Amsterdam Pipe Museum APM 7.654a
  1. Miniatuurtje prosit cup. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 652, 1915-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 11.154
  1. Melkkookplaatje van geperste keramiek en voorzien van glazuur. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1930-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 21.375a
  1. Plaquettepenning met het portret van Petrus Tegelberg. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1933.
    Amsterdam Pipe Museum APM 19.753a
  1. Plastiekje in de vorm van Charley Chaplin. Engeland, 1920-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 11.019
  1. Pijpaarden figuurtje voorstellend een staande soldaat. Manchester, John Pollock & Co., 1935-1945.
    Amsterdam Pipe Museum APM 11.683a
  1. Speelgoedbeestje, staande hond. Manchester, John Pollock & Co., 1952-1960.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.390c
  1. Speelgoedbeestje, giraffe. Manchester, John Pollock & Co., 1952-1960.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.390a
  1. Speelgoedbeestje, leeuw. Manchester, John Pollock & Co., 1952-1960.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.390b
  1. Miniatuurkroes met beschildering. Manchester, John Pollock & Co., 1945-1955.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.351c
  1. Speelgoed revolver in papieren holster. Manchester, John Pollock & Co., 1955-1965.
    Amsterdam Pipe Museum APM 11.682d
  1. Pijpaarden beeldje voorstellend een staande Madonna met kind. België, 1840-1910.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.346
  1. Pijpaarden beeldje staand kruisbeeld. Andenne, 1880-1900.
    Amsterdam Pipe Museum APM 18.007
  1. Pijpaarden beeldje staande heilige de handen in gebed. Andenne, 1880-1900.
    Amsterdam Pipe Museum APM 18.006
  1. Plastiekje voorstellende een rokende man. Andenne, Emile Levêque, 1900-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.933
  1. Schietfiguurtje, zittende poes. Andenne, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 15.478c
  1. Schietfigguur staande olifant. Andenne, 1900-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 3.176
  1. Schietfiguur in de vorm van een staande militair, mogelijk keizer Wilhelm II. Andenne, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 12.827
  1. Schietfiguurtje Manneken Pis. Andenne, Jules Léonard, 1970-1973.
    Amsterdam Pipe Museum APM 3.487a
  1. Borstbeeld Joséphine de Beauharnais. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1860-1875.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.158
  1. Borstbeeld page. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1860-1875.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.159
  1. Borstbeeld kardinaal Richelieu. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1860-1875.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.160
  1. Borstbeeld koning Salomon. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1865-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 21.043
  1. Presse-papier met slapende herder. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1860-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 19.006
  1. Beeldje herder bij een boomstronk, fraai uitgewerkte Lodewijk XIV-voet. Saint-Omer, Duméril Leurs & Cie, 1860-1880.
    Amsterdam Pipe Museum APM 19.479
  1. Beeldje van een staande Turk. Frankrijk 1860-1890.
    Amsterdam Pipe Museum APM 13.809
  1. Staande clown voor pillen. Givet, firma J. Gambier, 1890-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.164
  1. Staande jongen met sportpet voor pillen. Givet, firma J. Gambier, 1900-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 4.874
  1. Schietfiguurtje staande haan. Schoeneck, Schmidt Frères, 1890-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.955
  1. Schietfiguurtje papegaai. Schoeneck, Schmidt Frères, 1890-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.398
  1. Kakkertje uitgebeeld als Janklaassen ofwel polichinel. Frankrijk, Saint-Quentin-la-Poterie?, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 10.068
  1. Plastiekje als souvenir voor de "FLORA BRUNNEN" met in reliëf "AELTESTE VERSANDTQUELLE GEROLSTEIN". Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1910-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 13.278
  2. Miniatuur siervaas met maskerkop. Westerwald, 1900-1920.
    Amsterdam Pipe Museum APM 7.812a
  1. Poppenkastkop in de vorm van een kippenkop. Hilgert, B. Richard Simonis, 1910-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 3.831b
  1. Figurale fluit in de vorm van het borstbeeld van graaf Zeppelin. Baumbach, Wilhelm Klauer und Söhne, 1910-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 1.420b
  1. Figurale fluit in de vorm van een stoomboot. Westerwald, 1915-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.107b
  1. Pijpaarden figuurtje in de vorm van een raceauto bestemd voor gepofte rijst. Baumbach, Gebrüder Spang, 1920-1950.
    Amsterdam Pipe Museum APM 9.686b
  1. Ocarina of meertonige fluit. Westerwald, 1920-1950.
    Amsterdam Pipe Museum APM 16.121b
  1. Miniatuur inmaakpotje met papieren etiket met "MAX KOCH HOFLIEFERANT KONSERVENFABRIK BRAUNSCHWEIG KAISERERBSEN". Westerwald, 1900-1930.
    Amsterdam Pipe Museum APM 7.812g
  1. Kakkertje in de vorm van een varken of zwijn. Hilgert, Wilhelm Albrecht Simonis, 1940-1960.
    Amsterdam Pipe Museum APM 10.486a
  2. Vogelnestje als kinderspeelgoed. Baumbach, Theodor Tries, 1920-1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 13.275b
  1. Pijpaarden figuurtje van een jockey te paard. Ransbach-Baumbach, Peter Letschert, 1930-1950.
    Amsterdam Pipe Museum APM 14.325a
  1. Vogelfluitje of koekoeksfluit met meerkleurige beschildering. Hilgert, firma Paul Hein, 1975-1985.
    Amsterdam Pipe Museum APM 8.776c
  2. Winterhulp insigne voorstellend Herr Knopp. Westerwald, 1940.
    Amsterdam Pipe Museum APM 13.755l


Noten

[1]     D.H. Duco, Koninklijke Goedewaagen, een veelzijdig ceramisch bedrijf, Leiden, 1999, p 115. Hoofdstuk Seco en isolatiemateriaal.

[2]     Véronique Deloffre, Pipes et Pipiers de Saint-Omer, Saint-Omer, 1991, p 14-15.

[3]     Don Duco, Century of Change, the European clay pipe, its final flourish and ultimate fall, Amsterdam, 2004, p 73, afb. 149.

[4]     Duco, (Century of Change), Amsterdam, 2004, p 80, afb. 171.

[5]     Duco, (Century of Change), Amsterdam, 2004, p 113, afb. 237.

[6]     Klaus Freckmann, Tönernes, Tabakpfeifen und Spielzeug. Rheinland - Westerwald, Bonn, 1987.

[7]     Heide Nixdorff, Tönender Ton, Berlin, 1974.

[8]     Don Duco, Pijpaarden beeldjes uit de Randstad, Amsterdam, 2012.