Adolph Rømer, een opmerkelijke Deense pijpmaker

Auteur:
Don Duco

Originele titel:
Adolph Römer, een opmerkelijke Deense pijpmaker

Jaar van uitgave:
1980

Uitgever:
Pijpenkamer Icon

Tijdschrift:
Pijpelijntjes

Beschrijving:
Over het leven en de producten van een verdienstelijke lokale pijpenmaker uit Nørresundby uit de late achttiende eeuw.

Sinds het begin van de zeventiende eeuw hebben in Jutland en op de Deense eilanden pijpmakers gewerkt. Verschillende publicaties zijn aan deze ambachtslieden gewijd. Het zijn steeds kleine zelfstandigen geweest, die met een paar man personeel voor de lokale markt werkten. Hun produkten waren doorgaans van een eenvoudig maaksel, maar de prijs ervan was laag. De pijpmakers konden gemakkelijk concurreren met de pijpen, die vanuit Gouda en vanuit Engeland aangevoerd werden en waarbij de lange zeereis prijsverhogend werkte.

Hoewel er in Denemarken geregeld nieuwe bedrijfjes gesticht worden, is het succes steeds gering. Dikwijls verdwijnt de nieuwe pijpmakerij na een paar jaar weer. Een van de weinige succesvolle bedrijven is de fabriek van Adolph Rømer in Nørresundby, een kleine plaats gelegen in het noorden van Jutland nabij Aalborg.

Adolph Rømer heette eigenlijk Johan Adolph Rømer. Hij werd op 24 februari 1749 in Tyskland nabij Mühlhausen geboren. Zijn vader, Johan Cornelis Rømer (geboren 1721), werkte daar in een pijpmakerij. Om de een of andere reden moet het bestaan in midden Duits­land hem niet bevallen hebben. In 1762 vertrekt hij met zijn vrouw en zijn 13-jarige zoon Adolph naar Denemarken. Daar treedt hij in dienst bij een pijpmakerij in Christiaanshaven. Lang heeft hij het bij zijn nieuwe baas niet uitgehouden. De verdiensten zijn te gering en hij vertrekt weer. Nabij Kopenhagen, in Vesterport, zet hij dan een eigen bedrijf op, dat in de Bagerstraede naast een bakkerij gevestigd wordt.

In het bedrijf van zijn vader leert de jonge Adolph het pijpmakersvak. Hoe lang hij bij zijn vader gewerkt heeft is niet bekend. In 1769 vertrekt hij naar Nørresundby. Op 24 mei 1773 richt hij een verzoek tot het bestuur van Aalborg en Nørresundby om een pijpenfabriek te mogen oprichten. Wanneer dit verzoek wordt ingewilligd sticht hij in 1774 een bedrijf in de Vestergade 16. Met zijn vijftien jaar oudere vrouw Kirstine Christensdatter samen bouwt hij de pijpmakerij op. De ligging van het bedrijf is gunstig. De grondstof kan via Aalborg aangevoerd worden en in de nabije omgeving is grofbakkende klei voor de pijpenpotten te vinden. In Aalborg is voldoende afzetmogelijkheid. Voor zijn produkten krijgt hij belastingvrijheid, mits deze van het merk van zijn fabriek voorzien zijn.

In 1776, twee jaar na de stichting van het bedrijf, stookte men de oven één keer in de maand. De jaarproduktie lag op 1000 tot 1200 gros pijpen, hetgeen neerkomt op iets minder dan 4 gros per dag. Dit produktiecijfer kan door twee personen gehaald worden, wanneer één de pijpen kast en de ander rolt en tremt. Eens per maand kan men samen de oven stoken. De kwaliteit van de pijpen van Rømer moet goed geweest zijn. De vraag naar zijn produkten nam snel toe en het bedrijf breidde zich uit.

Uit de cijfers van de bevolkingstelling van 1787 weten we dat in het huis aan de Vestergade elf personen wonen. Rømer en zijn vrouw zijn hoofdbewoners. Verder wonen er hun dochter en de ouders van Rømer. Bovendien worden de namen van zes andere lieden genoemd. Zij hadden allen iets met de pijpmakerij te doen, zodat we ons een beeld van het bedrijf kunnen vormen. De leiding van de pijpmakerij berustte bij Adolph Rømer en mogelijk werkten zijn ouders mee in het produktieproces. Zij hadden hun pijpmakerij nabij Kopenhagen blijkbaar opgegeven. De zes man personeel waren 15, 19, 22, 24, 26 en 46 jaar oud. Vijf zullen er in het bedrijf gewerkt hebben. Van de zesde weten we dat deze reiziger was en de afzet van de pijpen verzorgde.

Dankzij opgravingen in de vijftiger jaren van onze eeuw is er meer over de produkten uit de fabriek van Rømer bekend geworden. Op de fabrieksstort nabij de woning werden enkele honderden pijpen gevonden, waaronder zich 34 verschillende pijpmodellen bevonden. De ketels van de pijpen tonen verschillende invloeden. De helft heeft het Hollandse model, terwijl zeven een duidelijk Engels uiterlijk hebben. De andere tien modellen zijn tussenvormen, die we als Deense stijl zouden kunnen betitelen. De verhouding van de vondsten vertelt ons meer over de vraag naar pijpen in het noorden van Denemarken. De Nederlandse kleipijp was hier blijkbaar het meest populair en haalde een verkoopcijfer van ongeveer 50%, terwijl de Engelse stijl zo'n 20% van de verkoop uitmaakte. Slechts vijf pijpmodellen waren onversierd. Zij hadden onder meer het bekende ovoïde model. Alle andere pijpen waren versierd. Rømers produktie bestond dus voor 85% uit gedecoreerde pijpen!

De gedecoreerde pijpen van Adolph Rømer zijn fraai van maaksel. De versiering is kundig in de vorm gegraveerd en op een artistieke stijlvolle manier uitgewerkt. De eenvoudigste decoratie is de zogenaamde schelppijp, die aan de onderzijde van de ketel met knorren versierd is. Deze knorren lopen ongeveer twee centimeter over de steel door en eindigen dan in een ruitenband gevuld met stippen. In tegenstelling tot de Goudse pijpen, die voor dit type als voorbeeld dienden, tonen Rømers pijpen een dubbele rij knorren rondom de ketel. De bovenste rij knorren loopt over het midden van de ketel. Ook een gestileerde bladerversiering, die het midden tussen gekrulde knorren en spiralen heeft, zien we op zijn pijpen.

01a-06.477  bodem-norresundby-gezicht-1
Afb. 1a. APM 6.477
01b-06.477  bodem-norresundby-gezicht-2
Afb. 1b. APM 6.477
01c-06.477  bodem-norresundby-gezicht-3
Afb. 1c. APM 6.477
01d-06.477  bodem-norresundby-gezicht-4
Afb. 1d. APM 6.477

Het aardigste en meest kenmerkende pijpmodel is de ovoïde ketel in de vorm van een mannengezichtje (afb. 1). Dit gezicht is aan de voorzijde van de ketel aangebracht en wordt aan de bovenzijde afgesloten door een geometrische band waarin dubbele golflijnen of een zig­ zag motief. Een enkel exemplaar draagt op de band het opschrift "HUSAR·AR·AALBORG". Het afgebeelde portret stelt blijkbaar een huzaar voor. De haren, die vanonder de gedecoreerde band te voorschijn komen, zijn sluik en tonen dikke krullen aan de uiteinden. Deze haardracht herinnert aan de pruikenmode van die tijd. De gravering van deze gezichtpijpen is fraai uitgevoerd. Het is een ware vakman geweest, die de decoratie in de vorm sneed. Alle versieringen op Rømers pijpen houden ruim een halve centimeter onder de filt op. Dit was bewust gedaan om de pijpenkop met een klein geelkoperen dekseltje te kunnen afsluiten.

Vrijwel alle pijpen hebben een hiel of spoor en dragen aan de zij van dit uitsteeksel de initialen van de maker. De letter A is links te zien, de R is rechts aangebracht. Ook hielmerken komen op de produkten van Rømer voor. Hij zette het merk de ster maar ook de letter C met erin een 7. Dit laatste merk was het symbool voor Christian VII. Een groot aantal pijpen is op de steel van een merk voorzien. Met een bandstempel werd "I.A.RØMER NØRESUNDBY" gestempeld en in reliëf zien we alleen de plaatsnaam. In beide gevallen werd de stad met één R geschreven en staat de streep van de Deense Ø achterover.

Uit de pijpen van de fabriek van Rømer blijkt dat de produktie op een hoog peil stond. Het grote percentage versierde pijpen, de nauwkeurige uitwerking van de decoratie en de zorgvuldige afwerking bewijzen dit. Maar er is nog een ander bewijs dat men naar perfectionering van het produkt streefde. In de fabriek van Rømer werden op grotere schaal geglazuurde pijpen gemaakt! Deze pijpen hadden een steellengte van ongeveer 3 à 4 centimeter, waaraan later een losse steel bevestigd werd. Men gebruikte glazuur in verschillende schakeringen groen, blauw en bruin. Het glazuren van de pijpen werd beslist niet gedaan om de kwaliteit van de klei te verbergen, zoals sommige makers dat deden met inferieure klei. Deze geglazuurde pijpen waren exclusief en duurder dan de gewone pijpen.

02-pijpelijntjes-1-10-zwart-wit-201 - kopie
Afb. 2. Pijpenkamer documentatie

Dankzij de opgravingen in de vijftiger jaren weten we ook meer over de oven en de bakmethode van Rømer. Van de oven is door de architect P. Landgrebe-Nielsen een recon­ structietekening gemaakt aan de hand van de nog aanwezige resten op het terrein. Zijn tekening beeld ik hierbij af (afb. 2). De oven is rechthoekig en had twee verdiepingen. In de onderste ruimte werd gestookt en deze had een halfrond stookgat. Een gemetselde boog steunde de vloer van de ovenruimte. In deze vloer waren in het midden twee ronde gaten uitgespaard en langs de ovenwand vond men halfronde gaten. Door deze gaten konden hitte en rook opstijgen. Een rechthoekige opening gaf toegang tot de ovenruimte. Deze opening werd voor het stoken met vuurvaste stenen en klei dichtgemetseld. Het dak van de ovenruimte was eveneens gewelfd en ook hierin zaten gaten, die in verbinding stonden met een hoge schoorsteen. Deze schoorsteen moest hoog zijn om de juiste trek in de oven te krijgen, waardoor men een hoge temperatuur kon bereiken. De oven werd met houtblokken gestookt.

De stortvondsten vertellen ons meer over de pijpenpotten die men gebruikte. In Denemarken spreekt men van "1erkapsel" of van "braendingkapsel" wat respectievelijk kleikapsel en bakkapsel betekent. Men gebruikte twee typen pijpepotten: de ronde cilindrische pot ten en de ronde potten met een platte bodem, die naar boven toe wijder uitliepen. In de oven konden 6 tot 9 potten geplaatst worden. Men stapelde de pijpenpotten en sloot de bovenste af met een vuurvaste plaat. De ovencapaciteit is niet groot, maar we moeten niet vergeten, dat de produktie van Rømer nooit bijzonder groot geweest is.

03a-04.411  ger-baksteun-romer-3
Afb. 3a. APM 4.411
03b-04.411  ger-baksteun-romer-1
Afb. 3b. APM 4.411
03c-04.411  ger-baksteun-romer-2
Afb. 3c. APM 4.411

Door de vondsten van bakplaten kunnen we ons een beeld vormen van de bakmethode van de geglazuurde pijpen. Deze bakplaten waren rechthoekig en werden in een langwerpige cassette geplaatst. De reconstructie van één zo'n cassette had een lengte van 118 centimeter. De breedte is 23 centimeter en de hoogte 18 centimeter. De losse bakplaten zijn ongeveer 2 centimeter dik. Om de geglazuurde pijpen tegen het aaneenbakken te beschermen, moesten deze op steuntjes geplaatst worden. Men gebruikte hiervoor pijpestelen, die in de nog natte klei gedrukt werden. De koppen van de pijpen werden hier ondersteboven op geplaatst. Omdat het loodglazuur in de oven dikwijls ging lopen vinden we een plasje glazuur rondom iedere steun. Op de tekening is dit duidelijk te zien (afb. 3). Een veelgebruikte bakplaat raakte langzamerhand geheel geglazuurd. Naast de rechthoekige platen heeft men ook ronde bakplaten gebruikt. Deze platen konden in de normale pijpenpotten meegebakken worden.

Uit het jaar 1802 zijn produktiecijfers uit het bedrijf van Rømer bekend. Dan produceert men jaarlijks 5.000 tot 6.000 gros. Dit komt: neer op een kleine 20 gros per dag. In die dagen zal men met ongeveer vijf kasters gewerkt hebben en het totale aantal arbeiders in het bedrijf zal niet boven de tien gelegen hebben. Vergeleken bij 1776 is de produktie vijf keer zo groot. Helaas weten we niet of het bedrijf in die 25 jaar steeds gegroeid is of dat de topproduktie al voor de eeuwwisseling bereikt werd en het bedrijf op zijn retour was. Wanneer we uitgaan van een geleidelijke groei dan werden door Rømer in het totaal ruim 10 miljoen pijpen gemaakt.

Wanneer Rømer met zijn bedrijf gestopt is, weten we niet, maar in 1813 blijkt de fabriek gesloten te zijn. De reden van sluiting van de fabriek is niet bekend. Johan Adolph Rømer sterft in 1822. Op zijn grafsteen lezen we: "Under denne Plade hviler Støvet af Pibefabrikant Herr Johann Adolf Rømer. Han blev født i Mühlhausen den 24. Februar 1749 og endte sit virksomme Liv i Sundby den 17. Maj 1822". De koperen vormen uit zijn bedrijf worden door een pottenbakker uit Aalborg opgekocht. Tot rond 1860 worden uit deze vormen nog incidenteel pijpen gemaakt.

 

© Don Duco, Amsterdam/Leiden, 1980.

 

Afbeeldingen

  1. De bekendste versierde pijp uit het bedrijf van Adolph Rømer.
    Datering: eind achttiende eeuw.
    Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon Pk 6.477
  2. Reconstructie tekening van de pijpenoven van Adolph Rømer te Nørresundby. (Naar een tekening van de architect P. Landgrebe-Nielsen.)
    Weergegeven zijn de buitenzijde van de oven, de lengte en breedtedoorsnede en onder een dwarsdoorsnede van de stookruimte en van het fundament.
  3. Bakplaat voor het stoken van geglazuurde pijpen uit de werkplaats van Rømer.
    Datering: eind achttiende eeuw.
    Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon Pk 4.411

 

Literatuur

Anoniem: Nørresundbys "Kejserpiber" for Dagens Lijs, Nijtid, 25.20 1951.

Anoniem: Gamle Kridtpiber, museumfolder uit 50-er jaren.

Alsvik, Henning-: "Pipene fra Bragernes-Fabrikken", Saertrykk av Drammens Museums Arbok, 1938-1943.

Christensen, Chr.-: Om Jy llands f rste Kridtpibefabrik og dens Indehaver, Johan Adolf Rømer i Nørresundby, Aarhus, 1912.

Kristensen, Johannes E. Tang-: "Johan Adolph Rømers Tobakspibefabrik i Nørresundby, med et udsyn over tobaksrygningens og pibemageriets historie i Danmark indtil c. 1800", Sprog og Kultur, Aarhus, 1959,

Linde, Peter-: "Kridtpiber og "Pibemagergaarden" i Nørresundby", Aalborg Stiftstidendes, 25.20 1951.

Linde, Peter-: Lidt om Kridtpiber, Danske Museer, 1952.

Linde, Peter-: "Kridtpiber og Krigshistorie", Berlingske Aftenavis, 28.7.1953.

Linde, Peter-: "Christianshavnske Kridtpiber", Historiske Meddelser om København, IV, 5, p. 375-384.

Linde, Peter-: "Kridtpiber, Jeg er Samler", København, 1953.

Linde, Peter-: "Maelkepigen" og "Lammet under Traet", Fra Nationalmuseets arbejdsmark, 1953.

Nyrop, C.-: Danmarks Kridtpibefabrikation, en industrihistorisk studie, København, 1881.

Petersen, Chr. Petresch-: Nørresyndbys Historie 1701-1850, Alborg, 1921, p. 197 - 205.

Pettersen, Anneken-: "Pipefabrikken pa Bragernes og dens Grunnlegger Jacob Boy", Saertrykk av Drammens Museums Arbok 1938 - 1943c.

Puktørne, Tommy-: "Tobakspipor fran Gouda och Varberg", Varbergs Museum Arsbok,- 1968, p. 61- 820.

Walker, Iain C.-: Clay tobacco pipes with particular reference to the Bristol industry, Ottawa, 1977.