Aanwinsten: Drie meerschuimpijpen uit de Trevor Barton collectie
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
2010
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Tijdschrift:
Nieuwsbrief Pijpenkabinet
Beschrijving:
Afbeelding en beschrijving van drie opmerkelijke pijpen van meerschuim aangekocht voor de collectie van het Pijpenkabinet.
Eind september van dit jaar werd in Londen bij veilinghuis Christie's een belangwekkende veiling gehouden. Onder de hamer kwam de pijpencollectie van de twee jaar geleden overleden Trevor Barton, Engelands meest toegewijde verzamelaar van pijpen. De veiling van deze belangrijke algemene pijpencollectie was een bijzonder evenement omdat er plotseling voorwerpen op de markt verschenen die al talloze decennia niet verhandeld waren. Het was een veiling die verzamelaars uit alle delen van de wereld in de veilingzaal samenbracht en wie niet present was volgde het evenement via het internet. Aan deze bijzondere veiling wijdde kunstjournaliste Anne Crane een artikel. link
Het Pijpenkabinet was op deze veiling present en had gezien de kwaliteit en de inbreng belangstelling voor veel lotnummers. Vanwege het internationale kopersvolk dat via het internet van overal ter wereld kon meebieden moest het materiaal echter met velen gedeeld worden. Toch scoorden wij een aardige set die een beeld geeft van de hoge kwaliteit en de grote variatie van de collectie van Barton. Drie van de zestig aankopen worden hieronder besproken en zijn als gebruikelijk binnen één materiaalgroep gehouden, in dit geval viel de keuze op meerschuim. Naast deze Europese stukken werden ook etnografische pijpen verworven, zowel van de Amerikaanse Indianen als van Afrikaanse stammen. Zij zullen op een ander moment in een publicatie aan bod komen.
Een vroege zakvorm
De vroegste historie van de meerschuimpijp is nog altijd in nevelen gehuld. Gebrekkig archiefonderzoek en beperkte objecten met signaturen en merken maken dat we over de achttiende eeuwse meerschuimpijp zeer slecht geïnformeerd zijn. Daarom is de aanschaf van een vroege pijp met late rococo-kenmerken beslist een aanvulling voor de collectie van het Pijpenkabinet, die spreiding van objecten door de tijd voorstaat.
De aanwinst betreft een kloeke tabakspijp van het zogenaamde zakmodel, de ketel verwijdt zich aan de bovenzijde tot licht trechtervormig terwijl de basis verzwaard is, aan de onderzijde afgerond en overlopend in een licht opgaande steel. Specifiek voor dit pijpmodel is dat het zilverbeslag van de manchetrand weer met een boog naar de ketel terugloopt, over een dunne baan van meerschuim heen. Die wonderlijke vormgeving verleent de zware en vrij lompe pijp toch zijn elegantie.
De hoofdvoorstelling op de pijp laat een galante scène van een jager met zijn geliefde zien die overigens niet heel verfijnd is gestoken. De figuren worden omlijst door ornamentwerk dat alle kenmerken van de late rococo verraadt. Juist die wat latere stijlelementen neigen tot het toeschrijven van de pijp aan de latere revival van deze stijlperiode ergens in de negentiende eeuw. Onmiskenbaar wijzen de zilvermerken van het pijpenbeslag echter naar het jaar van ontstaan: 1781 terwijl de makersinitialen aansluiten bij Johannes Christofourus Stieger uit Bratislava die in diezelfde periode werkzaam was. Het gegeven dat een dergelijke pijp niet in Wenen werd vervaardigd maar in het huidige Tsjechië is even onverwacht als de vroege datering.
Opmerkelijk is naast het snijwerk ook de montage. Op het deksel is het gegoten ruiterportret van Frederik de Grote gesoldeerd dat uit twee delen bestaat en maakt dat de vorst vrij kan bewegen, vastgehouden door zijn teugels. Een dergelijke luxe toevoeging maakt dat de pijp in zijn tijd voor een royalistische roker een voortreffelijk stuk moet zijn geweest. In die kringen moet de pijp jarenlang zijn gerookt om zijn bruin doortrokken tint te krijgen. Overigens ook voor verzamelaar Barton was het een favoriet stuk al dateerde hij dit wel wat aan de vroege kant. Hij plakte er het jaar 1721 op, wishful thinking waardoor de datum van vervaardiging nog ruim voor de werkelijke bloei van de rococostijl lag. Met die datering geoormerkt stond deze tabakspijp eerder te kijk op de pretentieuze tentoonstelling getiteld Vijfhonderd jaar tabakscultuur in Europa in Wenen in 1992 en werd ook als zodanig in de catalogus afgedrukt.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.315
Het toppunt van elegantie
In de veilingcatalogus van Christie's is een volledige pagina aan deze voortreffelijke tabakspijp gewijd. Dat is niet verbazingwekkend, want deze buitengewoon gedetailleerde pijp gaat wat betreft elegantie èn gekunsteldheid absoluut over de top. Uitgebeeld is een elegante dame voorzien van alle accessoires die je maar kunt bedenken. Rond haar gedecolleteerde buste waarop een halssnoer met hanger prijkt, is een shawl gedrapeerd die naar verschillende kanten afhangt, het laatste eindje houdt zij in haar hand. Aan de arm draagt zij een tasje in de vorm van een gevlochten mandje, maar tegelijkertijd kan zij nog een bloemboeketje vasthouden. De tweede hand is gereserveerd voor een kleine maar kokette cirkelvormige parasol van veren die achter het hoofd wordt gehouden, natuurlijk los van het kapsel van weelderige lokken waarin - hoe kan het anders - een onopvallende toque met bloeiende bloemen te ontwaren is.
De snijder van dit pronkstuk slaagde er in met een maximale transparantie een bijzonder beeldhouwwerkje neer te zetten waarvan ieder het zijne kan denken, maar dat zeker qua elegantie nergens tekort schiet. Van elk gezichtspunt bekeken is de voorstelling anders maar blijft boeiend door zijn talloze doorboringen, al is deze tegelijkertijd ook een tikkeltje vervelend door de overdaad. Toch is deze pronkpijp ook een gewone rookpijp want de gebruiksfunctie van deze uitzonderlijke schepping is niet vergeten. Het hoofd van de elegante dame is zorgvuldig uitgehold en een rookkanaal loopt door haar hals naar beneden waar het de steelboring ontmoet.
Geheel passend is ook het bijbehorende roer, niet van hout met buffelhoorn, maar geheel van ivoor gemaakt. De schacht vertoont een dubbele tordering waarin de buis loopt die de rook transporteert. In het kopstuk is een gestileerd dierfiguur aangebracht dat het meest op een katachtige lijkt met ogen van heuse robijnen. De achterzijde van dit ornament vertoont heel onverwacht een soort bokkenkopje met ingezette kraaloogjes van maansteen. Het zogenaamde slapgedeelte van de pijp is ook luxer dan gewoonlijk: het heeft ivoren ringen afgewisseld met randjes hoorn. Al met al is geen detail te veel gebleken en dat was waarschijnlijk ook de reden waarom Rapaport in zijn boek over meerschuim deze pijp tot de hoger gekwalificeerde stukken bombardeerde. Overigens in tegenstelling tot de vorige pijp is hier meer sprake van een pronkstuk dan een gebruiksartikel. In de pijp is in ieder geval nooit de brand gestoken; zij bleef anderhalve eeuw in deze maagdelijke toestand bewaard.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.313
Een karaktervolle portretkop
Van volstrekt andere uitstraling dan de hiervoor besproken portretpijp is deze massieve meerschuimkop gesneden uit een grote klomp natuurlijke meerschuim. De kop stelt een zouaventype voor, een mannenhoofd met een prachtig gesneden, gegroefd gelaat met geleefde ogen omsloten door een snor en een brede krullende baard. Op het hoofd draagt hij een cilindrische muts met een afhangende kwast die tot op de oplopende steel reikt. De manchet vertoont een elegante ring met ornamentele schelpmotieven. Met zijn grote, massieve voorkomen en stoere uitbeelding is deze pijpenkop de perfecte tegenhanger van het bovenbeschreven drukbesneden vrouwenportret.
Het gaat dus niet om een gekunstelde product maar juist om een zeer mannelijke pijp. De ketel is ruim van formaat en wordt aan alle zijden door een comfortabele massa meerschuim omgeven die garant staat voor het zorgeloos roken van deze pijp, met de aanduidingen koel en droog als waarborg voor optimaal genieten. Interessant aan het snijwerk zijn de repetitieve krullen van de baard, zo talloos in aantal dat hier niet van individueel snijwerk sprake kan zijn. Wie goed kijkt ziet dan ook dat het mesje van de snijder meerdere kleine tandjes had, waarmee doeltreffend reeksen gekrulde haarlokjes zijn aangebracht. Met een dergelijk vernuftig gereedschapje werd dus veel handwerk bespaard terwijl men de kwaliteit van de vormgeving niet aantaste.
Degelijke pijpenkoppen zijn bij forse aantallen bekend uit het eerste kwart van de twintigste eeuw toen verschillende bekwame Weense snijders deze producten in serie maakten, zij het in standaardformaat. Dit exemplaar is met zijn ketelhoogte van ruim zestien centimeter echter een vroege versie die dateert van zo'n vijftig jaar eerder. Dat wordt mede bewezen door de houten foedraal met opening om de pijp tijdens het roken te beschermen, een veel vroeger modefenomeen. De buitenzijde van die foedraal is met zwart leer bekleed, aan de binnenzijde beschermt een rode fluweel de kwetsbare inhoud.
Wie de maker van deze imposante tabakspijp is, zal voorlopig nog een geheim blijven. Het is al mooi dat de rand van de foedraal een inscriptie verraadt die verwijst naar de handelaar die deze pijp ooit verkocht. Het gaat om ene C.A. Carlin die winkel hield in de Regentstreet nummer 145 in Londen. De datering moet tussen 1865 en 1880 liggen. Dat ook Trevor Barton deze pijp waardeerde, blijkt uit het feit dat deze tweemaal in publicaties werd afgebeeld, overigens was dat in het begin van zijn verzamelcarrière, in de jaren vijftig en zestig. Daarna is het voorwerp nooit meer vertoond behalve wanneer liefhebbers hem persoonlijk een bezoek brachten.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.314
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2009.