Tabakspijpen van de Maori

Auteur:
Don Duco

Jaar van uitgave:
2010

Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet

Beschrijving:
Bespreking van tien gesneden houten Maori pijpen uit de voormalige collectie van J. Trevor Barton.

Uit de befaamde collectie van Trevor Barton uit Letchmore Heath in Engeland kocht het Pijpenkabinet onlangs een serie van tien houten pijpen die voorzien zijn van aantrekkelijke maar even wonderlijke lineaire decoraties. Het betreft producten gemaakt of gedecoreerd door de Maori uit Nieuw-Zeeland. Interessant aan deze voorwerpen, die alle uit de periode rond de vorige eeuwwisseling stammen, is dat zij onmiskenbaar Europese invloeden vertonen maar tevens voorzien zijn van het snijwerk in een stijl en met een iconografie die kenmerkend is voor de Nieuw-Zeelandse aboriginals. Kortom, het gaat om een reeks pijpen die vanwege deze cultuurmix het bekijken en commentariëren meer dan waard is.

De Maori als volksstam

De in Nieuw-Zeeland wonende Maori is een ondernemend volk dat daar al eeuwen lang leeft. Oorspronkelijk zijn zij van de Polynesische eilanden afkomstig waar zij in het verleden op grote vogels jaagden. Aan die activiteit danken zijn hun naam die is afgeleid van Moa-jagers. In Nieuw-Zeeland hebben de Maori lang hun zelfstandigheid bewaard. Dat komt vooral omdat het een krijgszuchtig volk is dat slaags raakte met de eerste ontdekkingsreizigers die er aan wal kwamen. Abel Tasman landde al in 1642 op Nieuw-Zeeland maar werd direct verjaagd. Niet verwonderlijk dat na de Nederlandse poging in de zeventiende eeuw het tot 1769 duurde eer er van een vorm van kolonisatie sprake was. Het was James Cook die er rond 1770 de eerste handelscontacten op gang zette. De Engelsen leefden er van de walvisvangst en startten handel met de Maori, een voorwaarde om de jacht op walvissen te kunnen voortzetten. Er wordt overigens wel beweerd dat Cook en zijn bemanning het roken van tabak bij de Maori introduceerde. In ieder geval zijn er van eerdere rookgewoontes geen bewijzen. Vanaf 1840 volgden Engelse missionarissen als belangrijkste buitenlandse contact.

De handel in landbouwproducten, zoals aardappelen, groenten en fruit maar ook vlees bezorgde de Maori belangrijke additionele inkomsten. Zij ruilden hun eigen overschotten met de walvisvaarders en verkregen zo stoffen en kleding, wapens en ook rookgerei en andere artikelen. Uit deze handel bloeit al snel een meer internationaal georiënteerde afzet van producten op die naar Australië en zelfs naar Californië verscheept werden.

Het roken van tabak raakte bij de Maori snel ingeburgerd en werd zelfs een statusartikel èn een geschikte gift voor hooggeplaatsten. In hun eigen taal spreken zij van Tupeka, vermoedelijk afgeleid van het Engelse tobacco. Het smoren van een pijpje gebeurde aanvankelijk uit door de Engelsen meegebrachte kleipijpen en werd een gewoonte zowel voor mannen als vrouwen. Naast de eenvoudige Engelse kleipijpen met een korte steel komen houten pijpen in gebruik, door de Maori zelf gemaakt. Bij gebrek aan bruyère gebruikten zij twee houtsoorten die lokaal groeiden, namelijk het hout uit de Totara bossen en dat van de kauriboom. Beide soorten zijn tamelijk fijn van structuur en daarmee geschikt voor houtsnijwerk. Het model van de pijp blijft gerelateerd aan dat wat zij via de Engelse kolonisten leerden kennen, maar de decoratie volgt de volkseigen patronen met hun typerende uitbeeldingen.

Het oertype van de gedecoreerde pijp

Reeds de vroegste vorm van de Maori-pijp weerspiegelt de twee genoemde inspiratiebronnen. Het pijpmodel wordt afgekeken van de geïmporteerde Engelse kleipijpen, gecombineerd met de motievenschat van de kenmerkende Maori-kunstnijverheid. De hierbij afgebeelde pijp met een wat slurfvormige ketel (afb. 1) is van beide stromingen een prachtig voorbeeld. Het model van deze tabakspijp voert terug op de zogenaamde fluted bowl van de Engelse kleipijpen uit de negentiende eeuw en is puur een kleivorm. Deze Engels vorm werd vrijwel zonder aanpassing in een lokale houtsoort nagesneden. Het oppervlak van de pijp wordt van fijn snijwerk voorzien in een typisch geometrisch Maori patroon. Bij het onderhavige exemplaar is de ketel overlangs van paarsgewijze lijnen voorzien, afgewisseld met smalle banen liggende streepjes. Heel subtiel lopen alle banen op een gegeven moment met een flauwe bocht in een volgende over en juist dat maakt het patroon zo levendig. Rond de steel is een soortgelijke decoratie te zien, nu echter schuins geplaatst en in twee partijen opgesplitst. Omdat hier de subtiele baanwisselingen ontbreken is de uitstraling wat star geworden. Specifiek aan deze pijp is de afbeelding van een gestileerde hagedis, die in hoogreliëf langs de ketel loopt en deze met de poten omklemt. Voor de Maori is de hagedis een belangrijk dier al wordt er van oorsprong een krokodil mee bedoeld. De uitbeelding stamt nog uit de Polynesische fase van hun cultuur waar het dier vanwege zijn goddelijke status vereerd werd.

01-20.282-new-zealand-maori-lizard-1
Afb. 1a. APM 20.282
01-20.282-new-zealand-maori-lizard-4
Afb. 1b. APM 20.282

De lichte houtsoort die voor deze pijp is gebruikt, is zeker niet erg vuurbestendig maar eenmaal goed ingerookt toch een zekere periode bruikbaar. Een groot voordeel van deze houtsoort is het geringe soortelijke gewicht en een behoorlijke porositeit, die comfortabel roken mogelijk maakt. De houten pijpenkop werd met behulp van een metalen busje aan een separaat mondstuk van rubber of een andere materiaal gemonteerd.

De Engelse instroom

Naast de kleipijp vinden de Maori inspiratie in de door de Engelse kolonisten meegebrachte bruyèrehouten pijpen. Deze soort is beduidend luxer dan de kleipijp en was in Engeland vanaf 1860 in een rap tempo populair geworden. Dat bruyèrepijpen voor de Maori begeerlijk waren bewijzen foto's uit de tijd van rond 1900 waarop pijprokende mannen en soms ook vrouwen staan afgebeeld. Zonder uitzondering roken zij uit pijpen afkomstig uit West-Europese bruyèrefabrieken. Deze moderne pijpen gemaakt van de harde heidewortelstruik zijn nagenoeg onbrandbaar en worden boven de zachthouten lokale maaksels geprefereerd. De oorspronkelijke Engelse en Franse producten waren voorzien van een separaat roer van barnsteen of hardrubber.

Geheel in de stijl van de Maori wordt het gebruikelijk om deze geïmporteerde Engelse pijpen van een decoratie naar eigen traditie te voorzien. Door aangevoerde pijpen te gebruiken smolten twee verdiensten samen namelijk de Europese kwaliteit van het product, opgesmukt met het kunstsnijwerk van de lokale stam. Interessant is de vraag of dergelijke pijpen nu juist door de Maori zelf werden gerookt, of dat zij bestemd waren voor de Europeaan, voor wie deze decoratie vooral een exclusieve, exotische uitstraling had. Getuige de overgeleverde foto's van Maori-rokers lijken deze gesneden pijpen eerder een souvenir item te zijn geweest om na het snijden aan de kolonisten terug te verkopen. Voor de Maori hadden juist de gladde, onversierde tabakspijpen een begeerlijk uitheems voorkomen.

02-20.281-new-zealand-maori-londonbowl-1
Afb. 2a. APM 20.281
02-20.281-new-zealand-maori-londonbowl-4
Afb. 2b. APM 20.281

Twee modern ogende bruyèrepijpen hebben een zogenaamd Londen model en zijn volledig versierd met dit karakteristieke snijwerk dat in hun andere kunstnijverheidsproducten eveneens voorkomt. Qua onderwerp het meest kenmerkend is een gestileerd portret van een strijder met cirkelvormige pupillen in oogkassen die rond of ovaal kunnen zijn. Uit de mond komt een rechte of kommavormige tong die onderdeel is van een strijdlustige houding. Dergelijke maskers werden toegepast in een omlijsting van geometrische motieven (afb. 2). Aantrekkelijker is het wanneer rondom de ketel drie van dergelijke maskers zijn aangebracht, die een prachtig ritme geven (afb. 3).

03-20.280-new-zealand-maori-londonbowl-1
Afb. 3a. APM 20.280
03-20.280-new-zealand-maori-londonbowl-5
Afb. 3a. APM 20.280

De Maori beschouwen het hoofd als het heiligste deel van het lichaam. Van belangrijke overledenen wordt het hoofd met huid en al geconserveerd door het te drogen door stomen, uitroken en behandeling met olie. Het hoofd van de strijder wordt door de familie geëerd, dat van de vijand wordt vernederd. Tijdens het leven geven tatoeages op het lichaam en gezicht de drager extra status. In de maskerachtige gestileerde gesneden portretten van de Maori herkennen we ook deze gezichtstatoeage, de zogenaamde moko, die bij kleine porties wordt aangebracht omdat het een zeer pijnlijke actie was. Met een beiteltje wordt deze in de huid gesneden om vervolgens met pigment te worden ingevuld. Na genezing volgde een nieuw stuk en zo duurde het jaren eer de huid vol was. De geometrische patronen van deze tatoeages zijn dikwijls geïntegreerd in de maskerafbeeldingen op de pijpenkoppen.

04-20.277-new-zealand-maori-bbb-mask-1
Afb. 4a. APM 20.277
04-20.277-new-zealand-maori-bbb-mask-6
Afb. 4b. APM 20.277

Een opvallend maar bekend Europees pijpmodel heeft een bolronde ketel en opgaande steel voorzien van een gebogen hardrubberen roer (afb. 4). Ook hier is als decoratie op de pijpenkop het geliefde masker aangebracht, inclusief de uitgestoken tong. De achterzijde van de ketel en de steel vertonen weer eenvoudige geometrische patronen. Dit product was getuige het makersmerk BBB op het zilveren busje aangevoerd uit Engeland en ging na het aanbrengen van het snijwerk al dan niet tussen de lippen van een roker naar het thuisland terug. Kenmerkend voor deze drie uit Engeland aangevoerde producten is de sterk lineaire stijl die volstrekt vormvolgend is alsof het graveerwerk betreft.

De lokale verdienste

Naast de geïmporteerde tabakspijpen, aangevoerd uit Engeland of wellicht Frankrijk, zijn er de pijpmodellen die lokaal werden gemaakt. Hiervan bestaan twee soorten, die naar het Engelse pijpmodel vervaardigd en pijpen met vrije vormen die volledig tot de verdienste van de lokale stam behoren. Van het Europese pijpmodel worden twee voorbeelden afgebeeld (afb. 5, 6). In beide gevallen vertoont de decoratie qua opzet sterke verwantschap met de eerder besproken Londen modellen al is het reliëfwerk sterker driedimensionaal. Het eerste exemplaar laat rond de ketel drie portretmaskers zien. Het grafische aspect van de decoratie op de Europese pijpmodellen is hier tot volsculptuur getransformeerd met een prachtige dieptewerking. Het snijwerk op de steel wijkt echter nauwelijks af van de eerder besproken pijpen (vgl. afb. 3) maar dat vormt juist een prachtig contrast met de maskers op de ketel.

05-20.279-new-zealand-maori-three-faces-1
Afb. 5a. APM 20.279
05-20.279-new-zealand-maori-three-faces-4
Afb. 5a. APM 20.279

In de tweede pijp komt het bijzondere karakter van de Maori decoratie nog beter tot zijn recht. Hier is aan de steelzijde een gestileerde voorouderfiguur te zien met een fallus die langs de ketel omhoog steekt. De voorzijde van de ketel is een tweede figuur te herkennen met zo'n masker met naast de slapen de kenmerkende cirkelvormen. Deze spiraalmotieven of zogenaamde rauru spiralen vormen het meest karakteristieke motief in de snijkunst van de Maori. De zogenaamde curvilineaire kunst kwam van Polynesië en arriveerde zo'n duizend jaar geleden met de eerste Maori in Nieuw-Zeeland. Op deze pijp, waarop de twee figuren door armen en benen verbonden zijn, benadrukken de spiralen de erotische lading van de voorstelling.

06-20.278-new-zealand-maori-phallus-01
Afb. 6a. APM 20.278
06-20.278-new-zealand-maori-phallus-07
Afb. 6b. APM 20.278

De twee aantrekkelijkste pijpen die qua vormgeving ook het meest Maori-eigen zijn, laten ieder een Mania, een mensfiguur met een vogelkop zien (afb. 7, 8). Met deze uitbeelding wordt aan de mana of spirituele kracht van de man gerefereerd. Hier heeft de decoratie de pijp volledig overwoekerd en is de stijl los gekomen van het traditionele pijpmodel. Dat fenomeen wordt vooral benadrukt door de doorboring onderaan de pijp, waar een mensenvoet heel toepasselijk nog wel aan de hielvorm van de pijp refereert. Beide pijpen hebben hetzelfde concept, wel is de eerste wat luxer dan de tweede. Niet alleen door de inzet van paarlemoeren ogen maar vooral door het voorouderportret met losgewerkte tong te verwisselen voor een erotisch element: een copulerend paar waar de curvilineaire motieven op de huid van de personen wederom de actie benadrukken.

07-20.285-new-zealand-maori-bird-01
Afb. 7a. APM 20.285
07-20.285-new-zealand-maori-bird-06
Afb. 7a. APM 20.285
08-20.286-new-zealand-maori-bird-03
Afb. 8a. APM 20.286
08-20.286-new-zealand-maori-bird-06
Afb. 8b. APM 20.286

De montage van een van de pijpen wijst weer op een nauwe relatie met de Engelse pijpenindustrie want de initialen A.F.C. verwijzen naar Adolph Frankau, stichter van de beroemde BBB-pijpenfabriek. Toch is niet duidelijk of de pijp in Engeland werd gemonteerd of dat de Frankau-firma de busjes naar Nieuw Zeeland verscheepte en dat deze bij de tabaksspeciaalzaak los verkrijgbaar waren. Zeker is wel dat de sterke overeenkomst tussen beide pijpen bevestigt dat deze producten in serie werden gemaakt. Ook het rubber van de roeren wijst op aanvoer van elders al is de montage handmatig gebeurd en dus in de eigen streek.

De souvenir factor

In artistiek opzicht het minst interessant zijn twee grote pijpen met gebogen modellen (afb. 9, 10). Beide exemplaren zijn in Nieuw-Zeeland gemaakt naar een model dat rond het jaar 1900 hoog modisch was: een grote ketel, ronde onderzijde en oplopende steel met gebogen mondstuk. Deze modellen refereren sterk aan de Boer-war pijpen uit dezelfde periode uit Zuid-Afrika. Verschillende factoren maken deze producten minder aantrekkelijk. Ten eerste is dat het plompe ketelmodel dat vormonzuiver is en te zwaar is uitgevoerd. Daarnaast is de decoratie boers en weinig artistiek van uitwerking en lijkt bijna met botte beitels in plaats van met scherpe mesjes te zijn aangebracht. In hoeverre een dergelijke stijl bewust een zekere primitieve uitstraling heeft om als souvenir beter te scoren is onduidelijk.

09-20.283-new-zealand-maori-goldmounted-1
Afb. 9a. APM 20.283
09-20.283-new-zealand-maori-goldmounted-5
Afb. 9b. APM 20.283

De bruine versie toont aan de zichtzijde twee Maori krijgers met uitgestoken tong, karakteristiek uitgebeeld met vergroot hoofd bedekt met tatoeages. De lichamen van de beide figuren zijn gestileerd langs de ketelbasis en de steel aangebracht. Zoals opgemerkt is het snijwerk tamelijk onbeholpen en weinig vloeiend. De pijp moet opgewaardeerd worden door de onverwachte montering van een 18 karaat gouden filtband en steelbandje. Overigens is dit goud, hoe zorgvuldig gekeurd ook, flinterdun en draagt aan de intrinsieke waarde van het object dus weinig bij. Deze pijp is onmiskenbaar in een toeristenwinkel in een van de havenplaatsen verkocht, bedoeld om als luxe souvenir door een zeevarende mee terug te worden genomen naar hun thuisland.

Het tweede exemplaar is van een zwarte beits voorzien en heeft daardoor een totaal ander voorkomen gekregen. Hier is aan de voorzijde in hoogreliëf een gehurkte figuur aangebracht, gekleed in een rokje. Het gelaat vertoont niet de kenmerkende tatoeages van de Maori waardoor hiermee blijkbaar een andere stam bedoeld wordt, maar wel een vijandige vanwege de uitgestoken tong. In de steel zijn weer twee maskerportretten uitgewerkt waarvan de lichamen gestileerd weergegeven zijn tegen een achtergrond van spiralen en arceringen. Opvallend zijn de extreem lange tongen. Hoe aantrekkelijk het concept ook klinkt, de uitvoering mist de trefzekerheid die andere pijpen wel hebben. Toch is het snijwerk van deze pijp scherper en meer overtuigend dan bij de goudgemonteerde tegenhanger. Deze pijp heeft alle kenmerken van de Maori-kunst in zich, zoals de tatoeages en het grote hoofd met de angstaanjagende uitgestoken tong als krijgshouding. Toch is alles onvoldoende in harmonie om voor de Maori van werkelijke betekenis te zijn. De symboliek is te expliciet uitgewerkt waardoor de pijp degradeerde tot souvenirartikel voor de Europese zeelieden.

10-20.284-new-zealand-maori-silvermounted-1
Afb. 10a. APM 20.284
10-20.284-new-zealand-maori-silvermounted-4
Afb. 10b. APM 20.284

Beide producten zijn tot stand gekomen in een tijd waarin de Maori-snijkunst aan het verdwijnen was en representeren een soort wederopleving van dit metier. Een van de bekende namen van snijders van die beweging is Tom Heberly, die heel goed de maker van de bruine pijp zou kunnen zijn. De stijl van deze lieden kenmerkt zich door het gebruik van de traditionele motieven al missen deze producten de oorspronkelijke trefzekerheid en de scherpe wijze van ornamenteren. Dankzij hun montage met zilver of goud kregen deze producten toch een bepaalde exclusiviteit.

De lokale merken zijn overigens interessant want zij verwijzen naar de zilver- en goudsmeden die deze montages verzorgden of naar de winkeliers die de pijpen verkochten. De vermelding van de naam Christeson in het merk duidt op een tabakszaak in Willis in de plaats Wellington. Hier was de tabakswinkelier blijkbaar de wederverkoper. Het merk G.P tot besluit heeft betrekking op George Pretketlhy, een toonaangevende juwelier en goudsmid in die tijd. De opzichtig geplaatste merken moesten de klant overhalen dat het om luxe ging, de geringe intrinsieke waarde van de montage kwam al ter sprake.

Tot besluit

Interessant aan de pijpen uit de Barton collectie is dat zij vier typen of soorten laten zien. Daarmee geeft deze set van tien pijpen een prachtig inzicht in de wederzijdse beïnvloeding van twee culturen. Na de introductie van de tabak ontstaat een lokale pijpennijverheid. Daarbij is aanvankelijk sprake van een synthese tussen de Engelse kleipijp, nu in hout uitgevoerd en voorzien van een lokale decoratie. De eeuwenoude motievenschat wordt op deze producten toegepast, zeker wanneer de Maori ontdekken dat de Europeaanse kolonisten belangstelling voor dergelijke voorwerpen hebben.

Dankzij de kolonisten raken Europese pijpen in Nieuw-Zeeland verspreid waar de lokale rokers de kwaliteit van deze pijpen ontdekken. Al gauw worden deze importpijpen van een volkseigen decoratie voorzien door lokale motieven als een gravure in de pijpen te snijden. Dat gebeurt zeer subtiel en tast het silhouet van de pijp niet aan. Naast het bewerken van importpijpen worden ook eigen scheppingen gemaakt waarbij de bruyèrepijp model staat. Bij die producten komen de sculpturale kwaliteiten van de Maori beter tot hun recht. Hiervan bestaan twee soorten, namelijk de Engelse modellen met lokale versiering en de eigen bedenksels, waarvan de decoratie de vorm van de pijp beïnvloedt of zelfs bepaalt.

In artistiek opzicht excelleren de twee vogelpijpen. De Europese grondvorm is alleen nog terug te vinden in de combinatie van hout en hardrubber, gescheiden door een blank metalen busje. De decoratie is geheel Maori-eigen zowel qua thema als uitwerking. Zij vormen een groot contrast met de grove souvenirpijpen naar Europees model waarvan de status door een gouden of zilveren montage moet blijken. Dat werk komt tot stand onder invloed van een bijna museale stroming die het karakter van de inheemse kunst wil behouden. Onvermijdelijk is het gevolg een aanpassing van de oorspronkelijke stijl en het effect daarvan is altijd wat wrang. Niet het comfortabele lichte, niet het artistieke continueert, maar juist het primitief-chaotische. Het zijn de producten voor de reiziger met weinig eigen smaakgevoel.

Boeiend is het na te denken over de doelgroep van deze tabakspijpen. Lokaal werd er ruim gerookt, al blijkt onder de Maori een duidelijke preferentie te bestaan voor ongedecoreerde, liefst Engelse pijpen. Juist de kolonisten uitten hun belangstelling voor deze bijzondere overgedecoreerde voorwerpen als voorbeeld van de inheemse kunst. Zij zijn vast wel lokaal gebruikt maar werden vooral als herinnering of geschenk meegenomen naar het thuisland. Zelfs is het niet onmogelijk dat de pijpen in opdracht van Engelse handelshuizen werden besteld om onder hun eigen klanten te verspreiden. Onduidelijk blijft of het een handelsactiviteit van een buitenlandse ondernemer was of een incidentele actie van een particulier. De merken van Frankau en Blumfeld wijzen terug naar pijpen in serie gemaakt en het merken op die wijze had alleen zin voor de Engelse klant die met de naam van het handelshuis bekend was.

Al met al zijn deze tien pijpen prachtige getuigenissen van een bijzondere culturele uitwisseling. Deze wisselwerking kent enkele opeenvolgende fasen, te beginnen bij de adaptie van Europese vormen voor eigen gebruik. Dan volgt het opwaarderen van Engelse pijpen door het toevoegen van decoratie om ten slotte te eindigen in souvenirproductie voor de Europese markt, waarbij in het herkenbare product expliciet inheemse motieven gecreëerd zijn. In deze wisselwerking domineert de kunstuiting die getuigt van spanning, uitbeeldingskracht, durf bij het snijden en een goed ontwikkeld smaakgevoel. Dat die uiting naast het artistieke ook het ambachtelijke en het kitscherige souveniraspect uitlokte, zegt vooral iets over de marktkansen van dit werk in de tijd van ontstaan.

Het is de verdienste van Trevor Barton geweest dat hij in de jaren tussen1950 en1970 deze exotische pijpen uit de Londense antiekhandel heeft opgepikt. Door ze een halve eeuw in een pijpenverzameling te bewaren, hebben deze voorwerpen de tijd overleeft. In 1996 schreef Barton een kort artikel over de Maori pijpen.[1] De stadia in deze culturele mix kon hij niet duiden en vanuit zijn vooroorlogse puriteinse opvoeding heeft hij de erotische elementen onberoerd gelaten. Toch kunnen wij hem dankbaar zijn voor zijn oplettendheid deze zeldzame pijpen zorgvuldig te bewaren.

© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2010.

Abeeldingen

  1. Tabakspijp in de vorm van een Engelse kleipijp maar voorzien van een kenmerkende Maori decoratie: een hagedis is in hoogreliëf langs de ketel uitgewerkt. Aan de steelzijde een cirkelvormige inzet van paarlemoer. Nieuw-Zeeland, Maori, 1875-1900.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.282
  1. Zogenaamde London model pijp gemaakt in Europa, maar door de Maori van een geometrische decoratie voorzien. Kenmerkend snijwerk met een masker met kommavormige tong, verder geometrisch lijnenwerk afgewisseld met zigzag. Roer van imitatie barnsteen. West-Europa en Nieuw-Zeeland, Maori, 1890-1910.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.281
  1. Als afbeelding 2. Pijp met drie maskers rond de ketel, steel repeterende kwartcirkels. Barnstenen spits. Ketel door intensief gebruik tweezijdig gebarsten. West-Europa en Nieuw-Zeeland, Maori, 1890-1910.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.280
  1. Gebogen pijpmodel naar Engels-Iers voorbeeld met op de voorzijde een maskerkop met cirkelvormige ogen en uitgestoken tong verder patroon van boogvormige dubbele lijnen waartussen staande streepjes. Montage met zilveren busje met BBB merk, initialen "L.B." van Louis Blumfeld en zilverkeuren met stadsteken van Birmingham, gehaltemerk en jaarletter 1901. Londen, BBB en Nieuw-Zeeland, Maori, 1901-1905.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.277
  1. Pijp met Europees model met rechte steel, rondom de ketel drie portretmaskers in aantrekkelijk reliëf, twee uitgestoken tongen zijn kommavormig, steel viermaal kwartronde cirkels met streepjes. Zilvermontage met "BILTOR" en keuren van Birmingham met jaarletter 1915. Nieuw-Zeeland, Maori, 1900-1915.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.279
  1. Tabakspijp met Londenvorm ketel voorzien van vormvolgende decoratie van portretkop geflankeerd door cirkelvormen, keerzijde langs de steel een voorouderfiguur met over de ketel een fallus. Beide figuren worden door omstrengelde benen met elkaar verbonden die de erotische lading versterken. Gegraveerd zilveren busje met "SB", "MB" en zilvermerken van Birmingham, jaarletter 1895. Nieuw-Zeeland, Maori, 1895-1900.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.278
  1. Tabakspijp met aan de voorzijde van de ketel een vogelkop met cirkelvormige paarlemoeren ogen, aan weerszijden enkele cirkelvormige c-motieven, in de steelhoek een copulerend paar, de benen van de vrouw vormen de hiel van de pijp, haar lichaam is opgebouwd uit spiraalvormen. Zilveren bandje en zwart caoutchouc roer. Nieuw-Zeeland, Maori, 1880-1900.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.285
  1. Zelfde soort decoratie als bij afbeelding 7, echter rustiger van opzet met een enkele persoon met vogelkop, in de steelhoek een masker van een voorouderfiguur met losgesneden tong. Zilveren bandje met "A.F." van Adolph Frankau en zwart caoutchouc roer. Nieuw-Zeeland, Maori, 1885-1905.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.286
  1. Grote tabakspijp met wat vormeloze cilindrische ketel, aan de voorzijde in hoogreliëf twee portretmaskers met gezichttatoeages, de lichamen kleiner weergegeven langs de steel. Montage in goud met merken "CHRISTESON", "18 CT" en "G.P." voor George Pretkethly. Nieuw-Zeeland, Maori, Tom Heberley?, 1890-1905.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.283
  1. Tabakspijp met cilindrische ketel, de voorzijde in hoogreliëf een geknielde figuur gekleed in een rokje, de tong uitgestoken, aan de zijkanten gestileerde personen met de hoofden bij het steeleind, beiden met lange uitgestoken tongen. Montage in zilver met "A. Mc.P" en "SILVER". Zwart pararubber roer. Nieuw-Zeeland, Maori, 1890-1905.
    Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 20.284

Noten

[1]       J. Trevor Barton, 'Maori pipes from New Zealand', The Pipe Year Book 1996, Paris, 1996, p 32-39.