Rookgerei vol van symboliek, tabakspijpen uit de Graslanden van Kameroen
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1999
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Over tabakspijpen van aardewerk gemaakt door de Graslanders in Kameroen, met bespreking van de pijpmodellen, wijze van vervaardiging en decoratiepatronen.
Afrika is een continent dat grote verschillen kent in het gebruik van de tabak en de cultuur van het roken. In bepaalde streken wordt nauwelijks gerookt, terwijl in andere gebieden het roken buitengewoon algemeen is. De rol van de pijp verschilt daarbij voortdurend. De ene keer vervult het object een dominante rol, de andere keer is zij volledig ondergeschikt en slechts in een onopvallende basisvorm aanwezig. Dit artikel richt zich op het land Kameroen dat zich kenmerkt door een specifieke en sterk ontwikkelde rookcultuur. In Kameroen zijn zowel de mannen als de vrouwen zware rokers en het is niet verwonderlijk dat zich daar uitgesproken tradities rondom de productie, het gebruik en de statusfunctie van de pijp ontwikkelden, groter en intenser dan waar ook in Afrika.
In de Hooglanden van Kameroen, beter bekend als Graslanden, is het roken van tabak sinds de negentiende eeuw buitengewoon populair. Reden is ongetwijfeld de ruime beschikbaarheid van de tabak die lokaal wordt geteeld. Het pijproken beperkt zich niet zoals in andere Afrikaanse landen tot een aangenaam tijdverdrijf maar heeft er een diepere betekenis gekregen. De tabakspijp is verheven tot een statusartikel waarmee het een onderdeel van de volkscultuur is gaan uitmaken. In dat licht ontwikkelde de vormgeving zich op een uitzonderlijke manier, terwijl de decoratie een grote variëteit kreeg met daaraan verbonden maatschappelijke betekenissen. De tabakspijp werd drager van een symboliek waarvan de stamgenoten de boodschap onmiddellijk begrepen.
In dit artikel wordt het uiterlijk van de Kameroenpijp beschreven, die zo kenmerkend is voor het land en haar cultuur. Dit gebeurt in eerste instantie vanuit de gebruikte techniek, want ook in dat opzicht wijkt de Kameroenpijp af van andere Afrikaanse pijpen. Verder wordt nader ingegaan op de vormgeving van de pijp en de toegepaste decoraties inclusief hun betekenis. Steeds vormen objecten uit de collectie van het Pijpenkabinet de illustratieve voorbeelden.
Uiterlijke kenmerken en gebruikte materialen
De tabakspijp uit Kameroen bestaat uit twee hoofdonderdelen: de kop of ketel, waarin de tabak wordt gebrand en de steel of het roer waarmee de roker de rook aanzuigt. Doorgaans gaat het om twee afzonderlijke onderdelen, in verschillende materialen uitgevoerd en door verschillende handwerkslieden gemaakt.
Voor de koppen van de tabakspijpen in Kameroen is keramiek het meest gebruikt, hoewel ook exemplaren van hout, metaal en soms zelfs steen voorkomen. Van de houten pijpenkoppen is helaas bar weinig overgebleven. Wanneer zij al niet zijn doorgebrand, hetgeen met de zachte houtsoorten gemakkelijk kan gebeuren, zijn zij inmiddels door termieten opgegeten. Brons en andere metalen zijn voor een pijpenkop vanuit oogmerk van comfortabel gebruik niet bijster geschikt. Ten eerste is het soortelijk gewicht nogal hoog maar bovendien nemen zij de warmte snel op waardoor de rook niet aangenaam smaakt. Als derde negatieve factor absorbeert metaal geen vocht, zodat de tabakssappen die bij het roken vrij komen niet weg kunnen en de pijp kan gaan pruttelen. Keramiek bewijst zich duidelijk als de geschiktste grondstof voor een tabakspijp en is daarom ook het meest toegepast. Ik beperk mij in dit artikel verder tot de ceramische pijpen.
De Kameroenpijp heeft een cilindrische ketel die doorgaans twee tot driemaal hoger is dan de diameter. Deze kop heeft een steelaanzet, ook wel met manchet aangeduid, waarin een houten of metalen roer wordt geklemd. Dit roer heeft vaak weer twee tot vijfmaal de lengte van de ketelhoogte.
Een kenmerkend gegeven van de Kameroen pijp is de plaatsing van de steel ten opzichte van de ketel (afb. 1a). Bij de Europese pijp is de steelhoek doorgaans negentig graden of meer; alleen bij gebogen pijpmodellen wil dit wel eens op zestig graden liggen. Bij de Graslandpijpen is die hoek slechts zo’n tien procent. Dit betekent dat de ketel en de steel met manchet bijna evenwijdig aan elkaar lopen. Doordat de manchet even lang is als de hoogte van de ketel, komen de in- en uitgang van de pijp vlak bij elkaar te liggen waardoor er in feite dus sprake is van twee openingen naast elkaar (afb. 1b). Inwendig gaat de ketel aan de basis in de steel over, zodat beide holle vormen eigenlijk bijna parallel aan elkaar liggen of zoals ook wel wordt gezegd in een scherpe v-vorm.
Op de bodem van de ketel bij de overgang naar de steel is nog een ander kenmerk zichtbaar. Hier bevindt zich, meestal iets a-centrisch van het midden van de lensvormige bodem een gaatje dat ten behoeve van de drainage van de pijp is aangebracht (afb. 1c). Dit lekgat wordt tijdens het roken met een stopje van textiel gedicht zodat goede trek van de pijp verzekerd is. Wanneer door intensief roken een overmaat van condens in de steel is gekomen, kan dit stukje textiel worden verwijderd zodat de pijp gemakkelijk kan uitlekken en drogen.
De Graslandpijp kenmerkt zich dus door een hoge, slanke, cilindrische ketel, doorgaans met een iets verzwaarde rand langs de ketelopening. Deze buisvormige ketel leent zich goed voor decoratie, met geometrische motieven of een volledig figurale uitbeelding. Ook de ketelrand en de soms vergelijkbaar verzwaarde voet zijn geschikt voor een decoratie in een repeterend patroon. Dit betekent dus dat feitelijk de hele pijp overwoekerd raakt met versieringen, symbolen en motieven, waarbij geen plekje onbenut wordt gelaten. Deze decoraties komen in een volgende paragraaf nog uitgebreid aan bod.
Een andere karakteristiek van de tabakspijp uit Kameroen is het gemiddeld grote formaat ten opzichte van andere Afrikaanse pijpen, dat loopt van de kleinste exemplaren van zo’n vijf centimeter tot de grotere van zo’n vijftien à twintig centimeter. Deze formaten worden wel aangeduid met gebruikspijp of reispijp. Daarnaast zijn er objecten voor gebruik thuis die een royalere inhoud hebben en een grotere status uitstralen. Met het toegenomen formaat benadrukt de roker niet alleen zijn welstand maar verschaft hij zich ook voor langere tijd rookgenot. Tenslotte bestaan er nog pijpen niet bestemd om te roken maar louter als statusartikel. In dat geval gaat het om pijpenkoppen met een ketelhoogte die kan oplopen tot wel zestig centimeter.
De stelen of roeren van de pijpen worden meestal van hout gemaakt, waarbij het doorboren van een zachthouten boomtak al een bruikbaar resultaat oplevert (afb. 2). Daarnaast zijn roeren van plaatmetaal bekend, die overlangs zijn dichtgesoldeerd. Als praktische aanpassing om tegemoet te komen aan het nadeel van het opwarmen van de steel, is soms een houten mantel om een deel van het metaal aangebracht. Deze toevoeging zorgt voor een betere grip op de pijp, maar krijgt al gauw ook een decoratief doel (afb. 3). In zeldzame gevallen worden wel been en ivoor als pijpensteel gebruikt, alhoewel het dan toch meestal gaat om een opsmuk om het roer zelf, de kern is van metaalplaat of takhout. De montage van het roer aan de pijpenkop gebeurt met een reepje stof, waarmee de verbinding luchtdicht wordt gemaakt zodat de pijp geen valse trek geeft.
Uiteraard wordt het roer ook vaak van een decoratie voorzien. Dat kan gaan om snijwerk in het hout, dat doorgaans uit één of meerdere secties bestaat, afgezoomd met een concentrische band. De meeste roeren vertonen geometrische patronen opgebouwd uit cirkels en lijnen, soms zijn gecompliceerdere motieven aangebracht. Meer prestigieuze pijpenstelen zijn voorzien van sculpturen waarbij drie staande mensfiguurtjes dikwijls voorkomen (afb. 4). Tenslotte bestaat er nog een restgroep aan roeren die van brons zijn gemaakt in cire-perdu techniek, al dan niet voorzien van een gemodelleerde decoratie. Opsmuk van het roer met kraaltjes is bij ceremoniële pijpen dikwijls toegepast, wederom met een voorkeur voor geometrische patronen.
De lengte van de pijpensteel kan sterk variëren. Naast korte zogenaamde reispijpen zijn er lange producten, die men thuis rookt. Uiteraard speelt de lengte van het roer ook mee als statusuiting. De meest extreme pijpen hebben een roer langer dan een meter en dergelijke producten worden zittend of soms zelfs staand gerookt. In die gevallen is de pijpenkop dan overeenkomstig groot uitgevallen, zodat het neerzetten op de grond het comfortabel roken ten goede komt. De langste pijpen dienden vooral een ceremonieel doel en zijn nooit gerookt.
De vervaardiging
De pijpenkoppen van keramiek worden in speciale pottenbakkerijen gemaakt door mannen en vrouwen die zich in het pijpenmaken hebben gespecialiseerd. Zij werken in een vaste discipline en daarvan getuigen de pijpen ook: de pijpenkoppen vertonen identieke technische kenmerken en dezelfde vormgevingsprincipes. De wijze van vervaardiging wijkt af van de pijpen uit andere landen. De pijpenmaker werkt namelijk niet met kneedbare klei maar geeft de pijp zijn vorm vanuit het blok. Soms wordt dit blok klei rechtstreeks uit een rivierbedding gestoken maar in veel andere gevallen heeft men een kleiput waarin klei van de juiste samenstelling is gestort. Bij de productie gaat de maker dus uit van een massief stuk leerdroge klei ter grootte van de toekomstige pijpenkop. Dit blok klei wordt met behulp van snijgereedschap vormgegeven. Het gereedschap dat de pottenbakker of pottenbakster daarbij gebruikt, bestaat uit eenvoudige spatels gemaakt van de schil van de kalebas maar ook wel uit een soort mesjes van plaatmetaal.
De tabakspijpen worden dus niet geboetseerd zoals bij de meeste handgemaakte pijpen het geval is. Deze afwijkende techniek, die vergelijkbaar is met de steenhouwer die een sculptuur hakt uit een brok steen, leidt tot geheel eigen vormkenmerken. De pijpenkop wordt als het ware bevrijd uit het stuk klei. Het werken vanuit een blokvorm naar een eindproduct vereist een totaal ander uitgangspunt. Tijdens de productie is het de kunst de vorm die je begeert te laten staan, want wat eenmaal is weggesneden kan niet meer worden aangevuld. Het snijgereedschap is namelijk met palmolie ingesmeerd, waardoor mooie scherpe snijranden met een spiegelglad oppervlak ontstaan. De olie werkt daarbij als polijstmiddel, maar op het geoliede oppervlak is het hechten van een vers stukje klei onmogelijk. Daarnaast worden soms nog stempels gebruikt zoals eenvoudige rolstempels met een repeterend patroon om de onversierde delen te accentueren.
Als het feitelijke vormen klaar is, wordt de pijpenkop onder een afdakje te drogen gelegd. Na enkele dagen uitharden kunnen zij worden gebakken. Dat bakken gebeurt in een eenvoudig veldoventje, in feite een kuil die met droge grassen en stukjes hout wordt gevuld en waarin de rauwe voorwerpen in lagen worden neergelegd. Vanwege de rookontwikkeling bakken de objecten doorgaans grijsbruin tot zwart terwijl de roet van het gras nog een accent van zwart toevoegt. Soms laat het eindresultaat wat vlekkerig rood zien doordat zuurstof tijdens het bakproces is binnengedrongen. Alleen wanneer met meer lucht wordt gestookt krijgt men roodbruin gekleurde voorwerpen, die overigens hoger in aanzien staan.
Na het bakken krijgen de pijpen nog een nabehandeling. Het meest gebruikelijk is om de pijpen direct uit de hete as met een vloeistof van bloemen en vezels van de raffiapalm te besprenkelen. Ook worden zij wel bestreken met een zwartmakend mengsel van roet en plantensap. Sommige exemplaren worden met een transparante vernis ingesmeerd om een glanzend uiterlijk te krijgen en minder ruw aan te voelen. Bij luxere exemplaren wordt ook wel met verf van metaaloxiden gewerkt, waarmee de details in de decoratie worden versterkt (afb. 5). In andere gevallen worden de pijpen met een grove roodbruine kleurstof ingewreven, die uit gekookte plantenbast is verkregen. Bij deze behandeling loopt de decoratie gedeeltelijk met kleurstof dicht en krijgt de pijp de uitstraling van een veelgebruikt voorwerp.
Het eindproduct is tamelijk zacht gebakken met als voordeel dat het vocht dat bij het roken vrij komt volledig wordt geabsorbeerd. Hierdoor roken de pijpen koeler dan verwacht. De zachte scherf maakt het product echter wel erg kwetsbaar. Voor transport werden de pijpen daarom per stuk in gedroogde plantenbladeren verpakt, om de breekbare details van de versiering te beschermen. Beschadiging van de buitenzijde levert namelijk buitengewoon lelijke plekken op omdat het inwendige van de ceramiek een andere kleur heeft.
De talloze geslaagde en zeer verdienstelijke pijpenkoppen met een hoge graad van artisticiteit bewijzen dat het pijpenmaken in Kameroen een ontwikkeld en gerespecteerd ambacht is. De grote mate van standaardisatie wijst bovendien op een gestroomlijnde productie waardoor de techniek het maximale niveau heeft kunnen bereiken. Het is duidelijk dat de bijzondere kwaliteit mede voortkomt uit een specialisatie en arbeidsverdeling binnen deze bedrijfstak.
Overal in Afrika zijn de vrouwen de pottenbakkers. In de Graslanden is dat ook zo, maar voor één soort pijpen geldt een uitzondering. Dat zijn de sculpturale producten die door mannen worden gemaakt omdat alleen zij bedreven worden geacht in het vervaardigen van cultuurobjecten. De vrouwen produceren dus alleen de geometrisch versierde pijpen. Hun werk is daardoor beduidend eentoniger en sterker op serie gericht. Toch wordt ook hun vakmanschap bewezen door de creatieve variatie en de fraaie uitvoering van de geometrische pijpenkoppen.
Centra van productie zijn er legio. De streken Bamessing en Bamum met Foumban als voornaamste plaats zijn het belangrijkst. Daarnaast zijn ook pottenbakkerijen in Ndop, Bapessi en andere gebieden waar tevens tabakspijpen worden gemaakt. Aangezien er nooit onderzoek is verricht naar deze werkplaatsen en de daar gebruikte stijlen, is het nog niet mogelijk enige toeschrijvingen te doen.
De gebruikte decoraties
Een belangrijk aspect van de tabakspijp uit Kameroen is zoals opgemerkt de decoratie die een grote verscheidenheid laat zien. Naast het patroon en de vaardigheid van het snijwerk, wordt de kwaliteit van de pijp ook bepaald door de uitgebreidheid van de insnijdingen dat van grof en minimaal naar minutieus verfijnd en overvloedig kan lopen.
De meest simpele pijp, bestemd voor de gewone roker, is van klein tot gemiddeld formaat en heeft een eenvoudige versiering. Dergelijke producten kenmerken zich door een geometrische patroon dat op een cilindrische baan is aangebracht tussen concentrische ringen rond de ketelbasis en de ketelopening. De eenvoudigste en grofste exemplaren vertonen simpele horizontale en verticale ingekraste lijnen, waardoor rechthoekige vlakjes blijven staan. Dergelijke pijpen zijn met weinig vakmanschap al te maken en behoren tot de goedkoopste die verkrijgbaar waren (afb. 6). De slechtste versies vertonen alleen maar ingekraste lijnen, bij de betere heeft de pijpenmaakster het mes zo schuin gehouden dat in plaats van saaie rechthoekjes aantrekkelijke facetten zijn ontstaan, die het uiterlijk van een geslepen steen hebben en door westerlingen wel met diamantkoppen worden aangeduid (afb. 7). Er wordt gezegd dat het motief refereert aan de huid van een krokodil of slang.
Aantrekkelijker zijn de tabakspijpen waarbij de geometrische decoratie gedetailleerder is uitgewerkt. Dan zijn de ingeritste en ingesneden patronen meer geraffineerd opgebouwd met een strakker geometrisch ritme als gevolg. Bekend zijn de rijen cirkels al dan niet met een vulling van geruwde vlakken (afb. 8). Bij voldoende vakmanschap en creatief vermogen kan een dergelijk eenvoudig geometrisch decor tot prachtige effecten leiden. Dit decoratiepatroon heeft zelfs een symbolische betekenis, want de cirkels staan voor de kosmos ofwel voor het leven en de eeuwigheid. De gestippelde binnenkant refereert aan zaden als teken van vruchtbaarheid. Een ander geliefd en veelgebruikt motief is de kaurischelp die fungeert als symbool van rijkdom. Deze kauri wordt echter vaker geïsoleerd weergegeven dan in een reeks.
Een bijzonder repeterend patroon toont een soort cirkelvormen die zijn afgeleid van de kolanoot, een noot die een vergelijkbare stimulus geeft als tabak (afb. 9). Bij deze decoratie zijn de patronen repeterend over de rechthoekig afgezoomde buik van de pijpenkop aangebracht. De verfijning bij dergelijke pijpen komt ook tot uiting in de voet van de pijpenkop, waar een chevron of noppenmotief is aangebracht in plaats van de eenvoudige concentrische ringen. In veel gevallen komt de kolanootdecoratie voor samen met een ketelopening die een buitengewoon delicate golvende lijn heeft gekregen waarin een ellips zichtbaar is. Op het hoogste punt wordt deze ter weerszijden gemarkeerd door twee knopjes. Ondanks de knappe staaltjes van klei-snijwerk zijn ook deze pijpenkoppen bij grote aantallen gemaakt en behoorden tot de reguliere gebruiksvoorwerpen.
Meer gecompliceerde geometrische decoraties zijn ontleend aan geabstraheerde details van dieren. Zo zijn bijvoorbeeld luipaardnagels herkenbaar, die in een fraaie ritmische krans om de ketelopening liggen (afb. 10). Zij zijn synoniem aan kracht. Met een gestileerd kikkermotief duidt men op veel nakomelingen, want de kikker is het symbool voor het leven en de vruchtbaarheid (afb. 11). Een repeterend spinmotief stelt de spin als dodendier present. Vaak zijn in één pijpenkop meerdere motieven samengebracht waardoor het voorwerp betekenisvoller wordt.
Het ligt in de verwachting dat geometrische pijpen alleen in kleine tot middelformaten voorkomen, omdat hun statusfunctie beperkt blijft en zij vooral voor de eenvoudige rokers bestemd zijn. Dat blijkt echter niet het geval te zijn. Er bestaan ook geometrische pijpen met een ketelhoogte van dertig centimeter en meer die vanwege hun formaat louter een prestigefunctie hebben gehad. Bij die forse exemplaren is de decoratie doorgaans uit verschillende patronen opgebouwd die samen een meervoudige symbolische betekenis hebben maar het zijn niet de geometrische motieven die het belang van de pijp als statusobject aangeven doch het formaat.
Bij de keuze van de tabakspijp kan de roker ook besluiten meer van zijn status te laten zien. Dan gaat de interesse niet uit naar de reguliere geometrische koppen maar zoekt hij naar een gefigureerd exemplaar. In die gevallen kan men kiezen voor een antropomorfe of een zoömorfe voorstelling ofwel een pijp waarop een mens- of waarop een dieruitbeelding is aangebracht. In deze twee categorieën bestaat een veel grotere verscheidenheid. Logischerwijs is daarbij ook sprake van een nog ruimere variëteit aan kwaliteit en niet te vergeten helaas ook aan non-kwaliteit.
Ondanks de ruime variatie zijn de figuratieve versieringen op de pijpen uit Kameroen tot enkele hoofdsoorten terug te voeren. De grootste groep antropomorfe pijpen toont een portretgezicht en volgt daarmee de maskercultus uit die streek (afb. 12). Elke stam heeft zijn eigen kenmerken: de uitbeeldingen op de pijpen sluiten aan bij de kenmerken van de stam, met name in de gelaatsvorm en de haardracht. We zien expliciete nadruk op de ogen, op de wangen of de lippen. Bij de gezichten domineren de typerende negerkenmerken met de brede neusvleugels en de naar voren stekende lippen. De meest karakteristieke gelaatsuitdrukking is het bolwangige gezicht van de Bamum. De stijl daar is zo succesvol dat zij in andere centra van de Graslanden wordt overgenomen, meestal in combinatie met de gearceerde sikkelvormige wenkbrauwen. Deze kenmerkende gelaatsuitdrukking symboliseert de macht van de Fon van het Grasland en is ontleend aan de bazuinblazende herauten die aan de monarch van Bamum vooraf gingen.
Het uitgangspunt voor het portretmasker is dat voorgestelde mensen steeds aan de voorouders refereren. In de meeste gevallen is het masker aan de voorzijde van de ketel aangebracht en hoewel uit één blok klei gesneden lijkt het soms alsof zij op de pijpenkop is geplakt. Een volmaakte eenheid is vrijwel nooit ontstaan. De achterkant van dergelijke pijpenkoppen krijgt weinig aandacht en gaat doorgaans met een onelegante knik over in de steel. Deze steel is als bij de gewone geometrische pijpen van een geruwd motief voorzien, dat met een rolstempel is aangebracht.
Indrukwekkender zijn de tabakspijpen die hele personen voorstellen (afb. 13). Opnieuw is de figuur langs de voorzijde van de pijpenkop aangebracht en de decoratie sluit vrijwel altijd de steel uit. Deze steel bevindt zich weer als een onelegante buisvorm aan de achterzijde van de voorstelling en het concept is vergelijkbaar met een totembeeld tegen een deurpost of pilaar. Bij de figuuruitbeeldingen is het lichaam doorgaans gestileerd weergegeven, met onevenredig veel aandacht voor het gelaat en de hoofdtooi. Juist in de haardos en de hoofdversierselen komt alle fantasie en creativiteit naar voren. In de uitvoering is meestel sprake van een sterke schematisering waardoor de verhoudingen soms wat onnatuurlijk aandoen en er van overdrijvingen sprake is. Men legt bij de decoratie de nadruk op dat wat belangrijk wordt geacht en dat is in ieder geval het hoofd.
Bij de antropomorfe pijpen met complete mensfiguren is ook de uitbeeldingstaal van armen en handen van belang. Figuren met de handen op de knieën komen het meest voor. Reikt een hand aan de kin dan is dat een teken van onderdanigheid, wanneer een hand plat op de buik ligt gaat het om het duidelijk maken van een ongemak. Daarnaast kunnen handen allerlei voorwerpen vasthouden, zoals een drinkbeker of kalebas, in zeldzame gevallen zelfs een pijp. Uiteraard vervullen die attributen weer een symboolfunctie.
De dierenwereld vormt een andere inspiratiebron waarbij vier dieren overheersen: de luipaard of panter, de slang, de buffel en de olifant. Waar bij maskers en mensfiguren de uitbeelding sterk op de voorzijde van de pijpenkop is aangebracht, betreft dat bij de zoömorfe voorstellingen vaker een meer rondlopende uitbeelding met grotere sculpturale kwaliteit. Overigens gaat het lang niet altijd om de volledige uitbeelding van een dier, maar een onderdeel zoals de kop voldoet ruimschoots om aan de totaalverschijning te refereren (afb. 14). Bekende voorbeelden daarvan zijn de buffelkop of de olifantskop. Andere dieren die minder in aanzien staan komen vaak in combinatie met geometrische motieven voor: de schildpad, krokodil, kameleon of hagedis.
Welk motief of iconografisch patroon ook is toegepast, dit gebeurt steeds vanuit de traditie. Uiteraard is er sprake van een onderlinge uitwisseling en beïnvloeding tussen stammen die door de aard van het landschap van de Graslanden automatisch met elkaar in aanraking komen. Duidelijk is dat de decoraties altijd refereren aan de hiërarchische structuur van de maatschappij. Geometrisch is synoniem aan gewoon, antropomorfe uitbeeldingen zijn overwegend bestemd voor notabele of koninklijke figuren terwijl zoömorfe voorstellingen vooral gepast zijn voor waardigheidsbekleders in een openbare of geheime sociëteit. In principe kan men zijn sociale positie dus uitdragen met zijn tabakspijp.
De symboolwaarde van de versieringsmotieven is dus nauw verwant aan de roker die de pijp gebruikt. Traditiegetrouw werd die keuze gestuurd vanuit het besef dat de pijp in overeenstemming met de status van de roker moest zijn, hetgeen binnen de stam bij iedereen bekend was. Helaas weten we niet of Afrikaanse pijprokers van die gewoonte afweken en mogelijkerwijs heel onbescheiden hun tabakspijp als exponent van snobisme gebruikten. Zou dat gebeurd zijn dan is evenmin bekend hoe dat binnen de stam werd gezien.
Stijluitingen en stijlveranderingen
De Afrikaanse pottenbakker beoefent zijn beroep vanuit een sterke traditie. Dit wordt veroorzaakt door een cultuur waarin respect voor het oude, voor ouderen en voorouders van groot belang wordt geacht. De Graslandcultuur is hiervan doordrongen en daarvan getuigt ook de manier van werken in de pottenbakkerij, inclusief het daar gehanteerde opleidingssysteem. Reeds op jeugdige leeftijd komen kinderen in de werkplaats assisteren en beginnen met de meest eenvoudige handelingen. Wanneer zij voor het beroep geschikt lijken, komen zij in de leer en tijdens dat traject groeit het respect voor het fenomeen traditie. De bewondering voor de verdienste van hun leermeester en diens voorgangers vormt het uitgangpunt voor hun eigen scheppingen. Traditionele technieken, vaste vormgevingsbeginselen en gevestigde decoratiepatronen worden hoog geacht en voortdurend herhaald.
In een behoudende streek met een sterke traditie in de pottenbakkerijen zal de tabakspijp lange tijd onveranderd blijven. Een interessante factor die bijdraagt tot het behoud van deze traditie is het gegeven dat veel werkplaatsen de prototypen van hun producten bewaren. De mooiste pijpen die men maakte worden als een soort archiefexemplaar geconserveerd. Wanneer de mode dat toelaat komen deze modellen weer te voorschijn en dienen als voorbeeld voor een nieuwe oplage. Deze bijzondere gewoonte garandeert het behoud van de vormgevingsbeginselen al gebeurt dit niet strikt consequent.
Aardewerk dat binnen een bepaalde familie over generaties wordt gemaakt, kenmerkt zich weliswaar door stijleenheid maar bezit toch per periode bepaalde karakteristieken. Ongemerkt gaan de pottenbakkers namelijk vormen overdrijven ondanks het streven om het overgeleverde voorbeeld na te blijven volgen. Dat heeft te maken met het kunstzinnig talent binnen een bepaalde generatie of juist het gebrek daaraan. Het creatieve vermogen zorgt dus voor minimale stijlveranderingen van het werk, terwijl het sterk volgzaam werken een afzwakking van de stijl tot gevolg heeft.
Doorgaans ontwikkelt een bepaald type pijp zich in een zeker gebied. Wanneer de tabakspijp met dat voorkomen aanslaat nemen productie en verkoop toe en raken de pijpen over grotere gebieden verspreid. Gevolg is dat zij ook in andere streken populair worden en dit zet weer aan tot nabootsing. Soms gebeurt dit zonder enige verandering, dikwijls echter in meer of minder aangepaste vorm. Het gebied waar de Graslanders leven stimuleert deze wisselwerkingen tussen de stammen onderling omdat de contacten op het open bergplateau intensief zijn. Stameigen kenmerken raken zo verspreid en zijn ongemerkt in andere gebieden van invloed. Regionale vormveranderingen zijn altijd herkenbaar maar soms moeilijker te duiden. Een voorbeeld daarvoor is de vorm van de ogen die in de Bamessing sculptuur gekenmerkt wordt door ronde ogen, die voor een indringende blik zorgen (afb. 12b). In andere gebieden bestaat een voorkeur voor amandelvormige ogen zonder pupillen die een prachtige stille expressie geven (afb. 14b).
Duidelijk is in ieder geval dat de tabakspijp uit Kameroen een traditionele vormgeving heeft maar geen statisch artikel is. In detail valt er veel te beleven al gaat dit om een subtiel veranderingspatroon. Zoals opgemerkt is de traditie aan zeer geringe veranderingen onderhevig, waaraan niet de wens tot vernieuwen ten grondslag ligt maar het tijdsbeeld de wijzigingen onbewust opdringt. Dergelijke wijzigingen vinden met hele kleine stapjes plaats, schijnbaar ongemerkt. Zo ontstaat een stijlverschuiving die zich door de tijd steeds aanpast, zodat ongemerkt toch van een trage evolutie in de vormgevingsbeginselen sprake is (vgl. afb. 15 en 16).
Behalve de stijlveranderingen door de persoonlijke interpretatie is er de meer rigoureuze verandering die wortelen in een gewijzigd levenspatroon. Onvermijdelijk zet ook in Afrika een verhoogd levenstempo in waardoor de pijp kleiner en handzamer wordt. Andere impulsen daarbij zijn de invloed van bijvoorbeeld rookgerei van reizigers of een veranderde smaakbehoefte van de roker. Daarnaast komen ook versnelde werkwijzen onder druk van de economie op gang, waardoor de pottenbakker efficiënter gaat werken en bepaalde handelingen stroomlijnt of zelfs achterwege laat.
Seriële vervaardiging maakt dat werkwijzen en decoraties ingebed raken en een economisch verantwoorde manier van produceren garanderen. Patronen slijten in alhoewel jonge ambachtslieden ongemerkt een eigen wijze van vormgeven of decoreren introduceren, soms onder druk van een veranderend modegevoel in de maatschappij. Zo ontstaan aangepaste motieven en onverwachte abstracties maar ook veranderde werkwijzen waardoor de stijl zich soms ook weer wijzigt. Het definiëren van een bepaalde stijl en het vaststellen van deze stijlverschuiving is een buitengewoon boeiende uitdaging. Toch is het leren herkennen van deze patronen om deze vervolgens aan de tijd en plaats te koppelen geen eenvoudige opgave en dus dikwijls frustrerend. Alleen wie over heel gespecialiseerde kennis beschikt, is in staat deze kenmerken te duiden en de streek van ontstaan of zelfs de hand van de maker te onderscheiden om zo een toeschrijving te doen.
Ondanks de traditie is één kenmerk binnen dit veranderingsproces evident: dat is het afglijden van het ambacht in de afgelopen decennia gedomineerd door kwaliteitsvermindering. Dat uit zich in de gebruikte kleisoort, in de verhoudingen van de voorwerpen maar vooral ook in de decoraties. De jaren 1970 lijken daarin het dieptepunt, waarbij zelfs de techniek van het snijden wordt overvleugeld door het met de hand boetseren. Op dat moment verloor de tabakspijp zijn specifieke uiterlijk dat gekenmerkt werd door scherpe vormen in een duidelijke harmonie. Door het boetseren ontstonden vormen die ronder en veel minder aantrekkelijk waren, terwijl zij nauwelijks nog expressie bezaten.
Inmiddels is onder invloed van een groeiende toeristenindustrie die naar meer serieuze voorwerpen vroeg, een deel van de kennis en techniek van weleer weer in ere hersteld. Dat kon mede gebeuren dankzij de archiefexemplaren die zich nog in enkele gevestigde pottenbakkerijen bevonden. Wanneer Europese handelaren en verzamelaars een marktvraag voor betere producten aan de dag leggen, levert dit voor de Afrikaan een economisch motief op hierin te gaan voorzien. Uiteindelijk past de Afrikaan zich perfect aan de markt aan door te maken wat gevraagd wordt. Vandaar dat ook toename van kwaliteit van het werk weer mogelijk was. Zodoende verdwenen in korte tijd de afzichtelijke pijpen met de afgeronde vormen weer uit de handel om plaats te maken voor het traditionele product gekenmerkt door snijwerk. Is het verheugend dat een verloren gegane techniek weer tot leven komt, evenzeer is het choquerend te zien dat dit ontaardt in de productie van tabakspijpen die in de tweede hand als antiek verkocht worden terwijl het slechts misleidende kopieën naar traditionele voorbeelden zijn.
De pijp als ritueel object
De veelheid en verscheidenheid aan tabakspijpen bewijzen dat het fenomeen pijproken in Kameroen algemeen ingeburgerd is geweest. Er ontstond een pijpenproductie in een kenmerkende stijl en met een eigen motievenschat. De grootte van de pijp en de betekenis van de uitbeeldingen geven het product meerwaarde.
Duidelijk is dat de keuze tussen de ene en de andere pijpenkop afhankelijk was van verschillende factoren. Daarbij is het formaat primair indicator voor de materiële welstand van de gebruiker. Klein is nederig, groot getuigt van welstand. De keuze voor de motieven hangt samen met de ingeprente symboolwaarde. Aspecten daarvan kwamen al bij de decoraties aan bod. Aan de keuze van de pijp ligt ook een persoonsgebonden motief ten grondslag. Wars van status en achterliggende boodschap heeft iedere roker namelijk een zekere preferentie voor de hoeveelheid tabak die hij of zij verkiest te roken. Hoewel de keuze van het formaat idealiter een reflectie van de eigen welstand hoort te geven, wordt deze dus bijgestuurd door het moment van roken die het formaat bepaalt.
Bij het kiezen van een pijp speelt naast de geopteerde gebruiks- en statuswaarde en het bestedingsvermogen van de consument ook de plek waar men woont of men zich bevindt mee. De keuze wordt namelijk uiteindelijk bepaald door het marktaanbod op die plaats en op dat moment. In algemene termen is dus wel iets te zeggen over de status- en betekeniswaarde van de pijp, maar een meer persoonlijke duiding blijft buitengewoon speculatief. Voor de buitenstaanders is het onmogelijk om de combinatie van steeds wisselende factoren te duiden en een juist beeld van de traditie te krijgen. Zelfs voor de huidige generatie bewoners in Kameroen is het geven van een mening over de keuze van de pijp speculatief.
Op reis of tijdens het werk heeft het roken een zekere mate van haast en neemt men snel enkele trekjes om in een bepaalde gemoedstoestand te komen. Het hoge nicotinegehalte van de lokale tabak geeft dat effect al snel. In die situatie toegepast vervult het roken dezelfde rol als in andere Afrikaanse landen: het geven van rust en stimulans. Daarbij wordt een handzame pijp gebruikt. Thuis is het roken louter voor de ontspanning bedoeld en gebruikt men de pijp met meer aandacht. Dan komt de grootformaat pijp aan de beurt die ook in andere culturen is te vinden. Zij representeert naast rust ook aanzien en het aantal rookmomenten en de duur onderstrepen de status van de roker.
Geleidelijk heeft de Graslandbewoner de functie van de tabakspijp en de gewoonte van het roken boven het basale gebruik uitgetild en op een ceremonieel vlak gebracht. De tabakspijp krijgt naast de functie van statusindicator in de maatschappij ook de rol als ritueel voorwerp. Over de rol van het formaat en de betekenis van de decoratie is al voldoende gezegd. In het volgende gaat het niet om het uiterlijk van de pijp maar om het gebruik van het object.
In Kameroen heeft de tabakspijp tijdens het dagelijkse gebruik een sociale functie, die aan ongeschreven wetten is gebonden. Een bijzonder gebruik zien we bijvoorbeeld bij het begroeten van twee personen. Is er één zonder pijp, dan inhaleert de belangrijkste persoon een aantal malen diep om vervolgens de rook in de mond van de ander uit te blazen.[1]
Een ander voorbeeld van de cultus rond de tabakspijp zien we bij landbouwriten. De vrouwen die zaaien blazen tijdens hun werk de rook over de aarde om deze vruchtbaar te maken in de hoop op een rijke oogst. In andere gevallen wordt bij tijden van grote droogte opnieuw rook over de ingezaaide akker geblazen opdat dit tot regen zal leiden. Dat men verwacht dat het effect van die handeling groter zal zijn wanneer de pijp versierd is met een toepasselijk geometrisch motief mag duidelijk zijn: een gestileerde kikker als symbool van het water en de vruchtbaarheid zal de kans op regen zeker vergroten.
Een totaal andere exponent van het tabaksgebruik vinden we bij het hof. Daar heeft het roken een bijna koninklijke waardigheid gekregen. Bij vergaderingen over staatszaken houden de vorsten zich wakker door langzaam een ceremoniële pijp te roken. Hun status wordt nog eens extra benadrukt door het formaat van de pijp, want alleen de grootste en meest artistieke pijpen zijn voorbehouden aan de stamhoofden. Naast het roken als tijdverdrijf en voor ontspanning wordt er ook ceremonieel gerookt. Dan gaat het stamhoofd voor in de rol van priester en onder de ogen van zijn onderdanen voedt hij door zelf te roken de voorouderlijke geesten met rook.
Vanwege de ceremoniële uitstraling wordt de tabakspijp van het stamhoofd altijd met het grootste respect omringd. De pijpen hebben daarom speciale verzorgers, zowel mannen als vrouwen die de rite gestalte geven. Zo heeft een vorst tijdens het roken soms een speciale dienaar voor de zorg van de tabak en voor de trek in de pijp. Zij vullen de pijp, steken hem aan en brengen hem in de mond van de vorst, terwijl er soms ook iemand is die het gat onderin de ketel met zijn of haar vingertop of een doekje dichthoudt.
De ultieme rituele pijp is de reuzenpijp die voornamelijk als prestigeobject dient en bekend staat onder de aanduiding pipe du chef of ook wel pronkpijp. Het gaat om tabakspijpen die niet gerookt worden, maar die als geschenk aan een stamhoofd worden gepresenteerd. Dergelijke stukken dienen louter als statusindicator en worden bij officiële gebeurtenissen rondgedragen om aan het volk te worden getoond. Rituele pijpen worden nooit aangestoken maar alleen in de mond gehouden. Om maximaal te imponeren en volledig echt te lijken worden zij voor een bepaalde plechtigheid altijd met tabak gestopt. Zo benadrukken zij niet alleen de status van de bezitter maar ook diens welstand. Gemakshalve wordt de inhoud van de pijpenkop in een zakje gedaan zodat deze er na de ceremonie weer gemakkelijk uit kan worden gehaald. Nadat de tabak bij een plechtigheid dienst heeft gedaan, wordt deze onder de bedienden uitgedeeld.
De status van een ceremoniële pijp spreekt ook uit het feit dat deze zelden ter plekke wordt gemaakt maar doorgaans wordt besteld in een van de belangrijke ateliers. Dat zijn meestal werkplaatsen in Bamum. Pronkpijpen hebben een zeer hoge ruilwaarde: een bijzondere pijp heeft een vergelijkbare prijs als een vrouw of enkele slaven. Hoewel deze pijpen in principe ook in series kunnen worden gemaakt, is hiervan toch geen sprake al is het onvermijdelijk dat de verschillende concepten altijd weer worden herhaald.
In Kameroen kent de cultuur van het pijproken nog meer riten en gebruiken. Het ten geschenke geven van een tabakspijp is bijvoorbeeld een van de meest gewaardeerde daden die paste in het gewoontepatroon en de beleefdheidsformule. Dat geldt op hoog niveau maar ook onder stamleden onderling. In Bamum heeft de sultan ingesteld dat beambten en hovelingen als teken van zijn gunst een tabakspijp ten geschenke ontvangen. Die gewoonte wordt snel in het hele Graslandgebied overgenomen. De Fon, de chef van de stam, is een koninklijke figuur en in zijn schatkamer bewaart hij een verscheidenheid aan tabakspijpen, zowel nieuwe exemplaren als erfstukken. In grote chefferies vervullen de tabakspijpen dus een speciale erefunctie.
Datering
Tot slot is het interessant om te kijken wat er over de datering van de Grasland pijpen kan worden gezegd, een aspect dat in de etnografische literatuur doorgaans onderbelicht blijft. Verschillende auteurs dichten de Graslandpijp een lange geschiedenis toe en spreken al over het gebruik van de pijp vóór de invoer van de tabak in de zeventiende eeuw. Rookpijpen zouden aanvankelijk voor de cannabis sativa zijn gebruikt. Hoewel het roken van cannabis in Afrika zeker voorkomt, lijkt dit gegeven gezien het formaat van de pijpenkoppen niet erg waarschijnlijk. Gebrek aan bronnen om deze bewering te staven of te torpederen ontbreken echter.
Een tweede informatiebron vormen de Afrikaanse handelaren die deze voorwerpen aanbieden en zich op hun expertise beroepen. Rondvraag aan deze groep levert sterk uiteenlopende dateringen op variërend van vijftig tot bijna vijfhonderd jaar. Gebrek aan een concreet tijdsgevoel binnen de Afrikaanse Graslandculturen brengt die onduidelijkheid in de wereld. Het heeft er echter alle schijn van dat het pijproken in Kameroen weliswaar zeer oud is maar dat de cultuur van de gesculptureerde pijpenkoppen er pas populair is geworden toen de teelt van de tabak voor exportdoeleinden op gang kwam. Dat gebeurde toen de Duitsers grootschalige tabaksbouw opzetten, vermoedelijk pas halverwege de jaren 1880. Voor die tijd is er zeker gerookt, maar eerder uit kleine pijpen van het formaat dat we ook uit andere Afrikaanse landen kennen.
Deze stelling wordt vooral gestaafd door het negatieve bewijs: de Graslandpijp komt niet voor op historische prenten, tekeningen en in oude publicaties van voor het jaar 1900. Zo ontbreekt deze kenmerkende pijp in de collectie van William Bragge te Sheffield, die al voor 1880 een immense verzameling tabakspijpen had aangelegd en daarvan zelfs een geïllustreerde catalogus naliet.[2] Ook op de prenten van Racinet (1879)[3] en in de publicatie van Smokiana (1890)[4] is de typerende Graslandpijp niet opgenomen. De vroegste illustratie duikt op in de rubriek ‘rooktoestellen’ van een encyclopedie, waarop een Kameroenpijp wordt afgebeeld (afb 17). Dat is rond het jaar 1910. Interessant is het te weten dat de bron voor deze illustratie op Duitse origine terugvoert en dat stemt overeen met de koloniale rol van Duitsland in Kameroen. Vanaf dat moment wordt de Kameroenpijp overigens frequenter afgebeeld. In de pijpenliteratuur is dat voor het eerst in The Pipe Book van Alfred Dunhill uit 1924.[5]
Een andere bron die ons over het ontstaan van de Graslandpijp kan informeren is de aanwezigheid in museumcollecties, indien het tijdstip van binnenkomst of verzamelen is opgetekend. We zien het voorkomen van deze prestigieuze Graslandpijpenkoppen vooral in Duitse musea, waar uiteraard speciale aandacht bestaat voor objecten uit hun eigen koloniën. Zo vinden we in het museum in Berlijn enkele zogenaamde Bali-pijpen met een tamelijk vroege datering. Zij zijn in de jaren 1906 en 1908 verworven.[6] Overigens is de aanduiding Bali voor Nederlandse begrippen wat misleidend, bedoeld wordt de stam Bali-N’Jong die in de negentiende eeuw in het Graslandgebied woonde.
Het lijkt er dus op dat de Kameroenpijp zoals in dit artikel besproken onder invloed van de tabakscultures vanaf de jaren 1880 moet zijn opgebloeid tot het fenomeen dat het nu is. Het zouden dus voorwerpen zijn met een cultuurhistorie van zo’n 120 jaar, die in feite tot op de dag van vandaag is doorgezet. Helaas is het gebruik wel verschoven van een object met prestige dat binnen de stam in hoog aanzien stond naar een artikel voor de wereldwijde etnografische handel.
Slotwoord
Uit het bovenstaande blijkt dat de tabakspijp uit de Graslanden van Kameroen een interessant cultuurvoorwerp is dat verschillende aspecten laat zien. In technisch opzicht vertonen zij eenvoudige doch ambachtelijk vaardige oplossingen binnen een bepaald concept van werken dat typerend is voor de pijp. Qua vormgeving volgen zij vastomlijnde principes, uitgevoerd in uiteenlopende formaten. Verder kenmerken zij zich door een niet heel breed patroon van uniforme motieven waarin voortdurend van repetitie sprake is al zien we oneindig veel detailverschillen. Ondanks deze grote eenheid is toch een interessante veelzijdigheid ontstaan.
Door het bestuderen van de detailverschillen krijgen we zicht op de ontwikkeling van de technieken en de minimale stijlevolutie die heeft plaatsgevonden. We kunnen de levensloop van de motieven volgen maar constateren ook veranderingen in de werkwijze van de maker. Dankzij deze verschuivende patronen zijn we in staat de dimensies tijd en plaats toe te voegen. De factor tijd is te herleiden met de minutieuze veranderingen en zorgt voor conceptwijzigingen binnen een bepaalde stam. De factor plaats stimuleert juist de regionale veranderingen door toevoeging van andere stamkenmerken waardoor gewijzigde vormen ontstaan. Zo is de cirkel gesloten en zijn de traditie zowel als het veranderingsproces gewaarborgd, hoe tegenstrijdig dat ook mag klinken.
Het herkennen van deze veranderingprocessen is geen eenvoudige opdracht en vraagt veel ervaring. Ook voor wie langer met de materie bezig is geweest, blijft er altijd nieuwe informatie te vinden evenals vragen en dat maakt de Glaslandpijp juist zo boeiend. Kortom Kameroenpijpen zijn verzamelwaardig door de vaardige techniek, de sympathie van de decoratieve patronen, de vertrouwde repetitie van motieven en bovenal hun aandoenlijk voorkomen omdat het toch om primitieve kunst gaat waarin stilering van het naturalistische tot sprekende accenten leidt. Het herkennen en duiden van de voorwerpen is en blijft een uitdagende strijd.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1999.
Afbeeldingen
- a. Basismodel representatief voor de grondvorm van de tabakspijp uit Kameroen, de as van de steel en de ketel lopen bijna parallel, Graslanden, 1900-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.066
b. Ketelopening versus manchet ofwel het gat voor de steel liggen vrijwel naast elkaar. Kameroen, Graslanden, 1900-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.066
c. Gaatje onderin de pijpenkop of als vochtafvoer dienst te doen en tijdens het gebruik met een stukje stof wordt dichtgezet. Kameroen, Graslanden, 1900-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.066 - Pijp met kenmerkende keramische kop en eenvoudige zacht houten steel gemaakt uit een doorboorde boomtak. Kameroen, Graslanden, 1900-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3 661
- Steel met verzwaard eindstuk met op deze klos een repeterende geometrische decoratie. Kameroen, 1920-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 4 045
- Steel versierd met een verzwaring waarop twee rijen van drie staande mensfiguurtjes. Kameroen, Graslanden, 1900-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9 730
- Pijpenkop met reliëfdecoratie met geometrisch patroon en voorzien van schildering in metaaloxiden. Kameroen, Graslanden, 1900-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.682
- Pijpenkop met ordinaire ingekraste geometrische decoratie. Kameroen, 1920-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.277
- Pijpenkop met geometrische decoratie waarbij de overgebleven vlakken de vorm van diamantkoppen hebben gekregen, eenvoudige opgaande houten stel met verzwaring. Kameroen, Graslanden, 1930-1960.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.784
- Pijpenkop met geometrische decoratie bestaande uit groepen ringen met een geruwde binnenzijde. Kameroen, Graslanden, 1900-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.892
- Pijpenkop met repetitieve geometrische decoratie ontleend aan de kolanoot Kameroen, Bamessing, 1850-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.418
- Pijpenkop met langs de ketelopening een krans van luipaardnagels Kameroen, Bamum, 1880-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.338 - Pijpenkop met maskerportret aan de voorzijde, het gelaat met kenmerkende bolle wangen. Kameroen, Bamum, 1900-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3.003 - Pijpenkop met mensfiguur met gestileerde gelaatstrekken en brede boogvormige armen vormgeving. Kameroen, Graslanden, 1910-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.192 - Pijpenkop met gestileerd dierfiguur, de handen aan de kin. Kameroen, Bamileke, 1850-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.508 - Het ronde en het ovale oog. Kameroen, Graslanden.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.508, Pk 10.065 - Voorbeeld van een scherp vormgegeven en zeer krachtige decoratie. Kameroen, Bamessing, 1900-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.484
- Dezelfde decoratie maar nu in een weinig krachtige, wat rommelige uitvoering. Kameroen, Bamileke, 1920-1960.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.762 - Afbeelding uit encyclopedie met Graslandpijp uit Kameroen, c. 1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.138b
Literatuur
Paul Gebauer, ‘Cameroon Tobacco Pipes’, African Arts, 1972.
Luitfrid Marfurt & Jean Susini, Pipes du Cameroun, Cahors, 1966.
Noten
[1] Wilfrid D. Hambly, ‘Use of Tobacco in Africa’, Field Museum of Natural History, Leaflet 29, 1930, p 24-25.
[2] J. Trevor Barton, A Portfolio of Willliam Bragge and his Pipes of All Peoples, Letchmore Heath, 1991.
[3] Auguste Racinet, Le Costume Historique, Imprimerie Firmin Didot & Cie. Paris, 1879.
[4] Robert Pritchett, Ye Smokiana, Pipes of all People, Londen, 1890.
[5] Alfred Dunhill, The Pipe Book, London, 1924, p 181, fig 163. Bali fetish pipe.
[6] Roma Mildner-Spindler, Rund um Tabakspfeifen, Afrikanisches Kunsthandwerk aus dem Museum für Völkerkunde Berlin, Berlin, 1992, p 30. Missiefoto uit 1915 met ceremoniële pijpen. Idem, p 38-39, catalogus nr 7, verzameld 1906, cat nr 12, verzameld 1908, cat nr 8, verzameld 1908.