Een pijp naar de natuur, vormgevingsaspecten bij precolumbiaanse tabakspijpen
Auteur:
Don Duco
Jaar van uitgave:
1995
Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet
Beschrijving:
Over de pre-columbiaanse rookpijp uit ceramiek met afbeeldingen van mensen en dieren, maar ook naar voorbeelden uit de natuur met als bekendste de mescalinecactus.
Voordat de tabak in Europa zijn zegetocht als genotsmiddel begint, is zij in Amerika al eeuwenlang bij rituele gebruiken bekend. De gewoonte om de rook van brandende tabaksbladeren te inhaleren dateert uit de vijfde eeuw voor Christus. Vanaf dat tijdstip hebben de Indianenvolken uit tabakspijpen gerookt. Dit artikel gaat overigens niet in op het gebruik van de tabak, noch op de voorhistorische context van het roken. Het beoogt echter enkele merkwaardige gedecoreerde pijpen te behandelen, vervaardigd in de eerste twee millennia van het tabaksgebruik. Producten die interessant zijn omdat er een synthese tussen functionaliteit en decoratie tot stand kwam.
De buisvorm
Voor het branden van tabak is ceramiek de meest geëigende materiaalsoort. Hout riskeert ongemerkt meebranden, terwijl metaal een te sterke geleiding geeft waardoor het rookinstrument onaangenaam verhit raakt. Uit praktische overwegingen vormden de Amerikaanse Indianen hun tabakspijpen dus uit klei en bakten deze op soortgelijke wijze als hun vaatwerk. De precolumbiaanse culturen hebben op ceramisch gebied een hoge graad van perfectie bereikt en de tabakspijp kreeg in deze traditie evenveel aandacht en dus dezelfde zorgvuldige afwerking als het vaatwerk.
De vroegste pijpvorm is de buisvorm, in de Amerikaanse vakliteratuur aangeduid met tubular smoking pipe of kortweg tube.[1] Qua vorm is de buisvormige pijp vergelijkbaar met de hedendaagse sigarenpijp: een eenvoudige korte buis, waarvan het toelopende eind tot mondstuk dient en de trechtervormige opening aan het andere eind enige opgerolde tabaksbladeren kan bevatten. Dit type buispijp is in Midden en Zuid-Amerika wijd verbreid geweest.
Vanwege hun simpele vorm zijn deze pijpen vooral bedoeld al gebruiksvoorwerp. Zelden zijn zij als grafgift meegegeven en zodoende zijn er minder voorbeelden overgeleverd. Toch is er uit dit primaire pijpmodel vele eeuwen door diverse volken gerookt. Als eenvoudig gebruiksartikel heeft de afwerking doorgaans niet bijster veel aandacht gekregen in vergelijking tot de rituele pijpen. Na het vormen werd de buispijp met een gladde steen of stukje been gepolijst of men bracht met een scherp voorwerp eenvoudige geometrische decoraties op het object aan. In andere gevallen is van engobe of kleurstof gebruik gemaakt om het voorwerp op te sieren.
Een belangrijke verandering in de ontwikkeling van de pijp is de behoefte deze uitgebreider te decoreren. De functionele buisvorm wordt verdoezeld door een decoratie die de aandacht van de primaire vorm afleidt. Twee voorbeelden wil ik hiervan bespreken (afb. 1, 2). Beide stammen uit Ecuador en dateren uit de tijd van de Jama Coaque cultuur, de periode tussen 500 en 200 voor Christus. De eerste tabakspijp vertoont op de buis, haaks op de steel een zittende vrouw. De decoratie is opgebouwd van uit klei geboetseerde onderdelen. De vrouwenfiguur is gekleed in een versierd gewaad en heeft een prachtig uitgewerkte hoofdtooi en oorhangers. De plaats voor de tabaksrol heeft een symbolische betekenis die verband met de vruchtbaarheidsriten tijdens het roken suggereert.
Het tweede voorbeeld is een liggend dierfiguur, waarin de buis om de tabaksbladeren te bevatten volledig is opgenomen (afb. 2). In tegenstelling tot de zittende vrouw is het dier gestileerd en de uitbeelding berust grotendeels op fantasie. De voorgestelde viervoeter is niet uit stukjes klei opgebouwd zoals bij de voorgaande pijp maar overlangs om de buisvorm geboetseerd. Het diermasker met bekroning is echter niet handgevormd maar in een vorm gedrukt. De kommavormige oorhangers en de hoofdtooi, die voor bijna menselijke trekken zorgen, zijn wel weer afzonderlijk geboetseerd en vervolgens opgeplakt. Hetzelfde geldt voor de aandachtvragende gestileerde driehoekige tong van het dier.
Interessant bij het liggende dierfiguur is dat de ketel nog aan de voorzijde van de pijp zit. Bij latere producten zal deze achter het masker in de bovenzijde van de dierenkop geplaatst worden om tijdens het gebruik het uitvallen van tabakskruim te voorkomen. De stijl waarin beide figuurpijpen zijn uitgevoerd vertoont grote overeenkomst met andere ceramische sculpturen van het Jama Coaque volk.[2]
De steelpijp
De rookpijp zoals wij die heden ten dage kennen, bestaande uit een pot of ketel om de tabak in te branden en een steel om de rook aan te zuigen, komt aan de westkust van Mexico tot ontwikkeling. Vermoedelijk heeft dat aan het begin van onze jaartelling plaatsgevonden. Het zijn de bewoners rond de plaats Colima, de Tarasken of Purepecha en andere volkeren in het Michoacan gebied die de voornaamste verdienste in de vormgeving van de tabakspijp hebben geleverd. Naast een ketel en een steel kenmerken deze pijpen zich door twee pootjes onder de kop, zodat de pijp kan staan. Deze pootjes lijken te zijn ontstaan om de pijpen als bijgave in graven neer te kunnen zetten.
De grondvorm van de pijp bestaande uit een kop en een steel kan op verschillende manieren worden uitgewerkt. Een merkwaardige en niet te herleiden vorm is die van de platvormpijp (afb. 3, 4). Bij dit pijptype loopt de steel na de ketel in het verlengde door en verbreedt zich hier tot een driehoekige plaat die geen specifieke functie lijkt te hebben. Soms is deze platvorm aan de bovenzijde van een ingekraste geometrische decoratie voorzien. Aan de onderzijde is de pijp vlak en kan dus rechtop staan. Heel onverwacht zien we de reminiscentie van pootjes ter weerszijden van de ketel in de vorm van puntige uitsteeksels die nauwelijks tot het stabiel staan bijdragen. Het sculpturale aan deze producten is de toegevoegde, vaak opgeplakte decoratie. Twee voorbeelden zijn hierbij afgebeeld. Een kolibrie, die op de steel van de pijp zit en met zijn snavel op de ketelrand rust, is het fraaiste voorbeeld. Het dier is heel simpel geboetseerd maar straalt door zijn eenvoud grote kracht uit. De pottenbakker voorzag enkele delen van de decoratie van witbakkende engobe, waardoor een aantrekkelijk kleurcontrast ontstond. Daarnaast zijn nog sporen van rode en zwarte beschildering zichtbaar.
De tweede platvormpijp toont een gestileerd dierfiguur (afb. 4). Onduidelijk is of het hier gaat om een vrije uitbeelding van een hond of een mythologisch dier, de geaccentueerde neusgaten en vooral het lichaam suggereren het laatste. De uitbeelding is minder krachtig dan de kolibrie: het lichaam is sterk vereenvoudigd en bestaat uit slingerende spiraalvormen en een lange dunne staart. Ook dit dier is zonder aantasting van het grondmodel van de pijp als decoratie toegevoegd. Ditmaal zijn geen accenten met contrasterende engobe aangebracht. De pijp is geheel van rode, gepolijste slib voorzien. Beide platvormpijpen hebben een prachtig geproportioneerd model en zijn met veel zorg afgewerkt. De twee dierfiguren zijn vormgegeven door iemand met een grote vaardigheid in boetseren. Niet iedere pottenbakker had deze gave.
Een kleine groep pijpen is duidelijk anders van uitstraling: zij zijn kleiner van bestek maar grover van uitvoering en detaillering (afb. 5, 6). Het samengaan van vorm en functie is niet alleen creatief maar ook vermakelijk. De ketelbasis heeft de vorm van een mensenvoet en de ketel zelf suggereert een enkel. Bij deze kleine pijpen loopt het rookkanaal door de grote teen en brandt de tabak, die in de enkel wordt geplaatst, bijna tegen de neus van de roker. Aan de achterzijde van de ketel bevindt zich soms een halvecirkelvormige uitsteeksel waarin een gaatje om de pijp aan een koordje te bevestigen. Gezien het kleine formaat en het ophanggat is de pijp vooral geschikt voor nomaden. Wonderlijk traditioneel bij deze producten is de nog steeds aanwezige reminiscentie van pootjes, die als bij de platvormpijpen puntige uitsteeksels aan weerszijden van de enkel laten zien.
Een volledig figuraal product is het zittende dierfiguur, dat het meest op een hond lijkt en een simpele vormgeving heeft (afb. 7). Het modelé vertoont stilering in vorm en detail al doet de liggende houding van het dier wat gekunsteld aan.[3] Deze pijp is als een ceramisch potje gemaakt met een dunne wand en geboetseerd vanuit de hand. De binnenvorm volgt dus de buitenvorm en de ketel is zodoende inwendig bol met een nauwe opening en hierdoor voor gebruik minder praktisch. Het vuur in de pijp zal niet over het gehele oppervlak blijven branden maar een kegel naar beneden trekken. Door dit negatieve gebruikskenmerk blijft een deel van de tabak onbenut.
De beroemdste en meest bekende precolumbiaanse pijp heeft een ketelvorm geïnspireerd op de mescaline cactus, een in die streken algemeen voorkomende plant (afb. 8-11). Deze bolronde cactus heeft verticale koelribben en een luchtwortel. In de kruin van de plant verschijnt een kelkvormige bloem die bij de pijpen in verschillende stadia van bloei is weergegeven. Zeldzaam is de uitbeelding van een cactus zonder bloem (afb. 11).[4] Soms gaat het om een cilindervormige uitwas (afb. 10), doch meestal is de volle geopende toestand van de bloem weergegeven (afb. 8-9). De maker van dergelijke pijpen verbeeldde in de steel de luchtwortel en gaf daarmee een extra realistische dimensie aan zijn schepping. De twee pootjes onderaan de ketel zijn een voortzetting van het gebruik de pijp neer te kunnen zetten.
De mescalinecactus werd door de Indianenstammen als genotmiddel gebruikt. Bij religieuze feesten werden gedroogde stukjes, peyotl of pellote genaamd, gegeten en zorgden voor urenlange beneveling en bijbehorende kleurvisioenen.[5] Reden deze cactus in een pijp uit te beelden ligt niet in de behoefte de natuur in gebruiksvoorwerpen te betrekken. Eerder zal een relatie gelegd zijn tussen de hallucinogene werking van de cactus en de benevelende werking van de nicotine in de tabak.
Het blijft een niet te beantwoorden vraag of de makers van de cactuspijpen de functie van de koelribben hebben gekend of louter de natuurlijke vorm van hun geliefde cactus hebben gekopieerd. In feite zorgen de ribben voor oppervlakte vergroting en daarmee een betere warmteafgifte aan de omgeving. Hierdoor neemt de temperatuur van de brandende tabak af en komt koelere rook vrij die milder smaakt. De vrij massieve uitvoering van de meeste cactuspijpen doet dit koeleffect echter grotendeels teniet.
Nawoord
De pre-Columbiaanse culturen zijn sterk in het vormgeven, vooral in het figureren. We zien dit met name bij ceramische sculpturen en gebruiksceramiek. Ook de tabakspijp krijgt daarbij ruime aandacht. De decoratie loopt van het opplakken en toevoegen (afb. 1, 3, 4) naar volledig figureren (afb. 2, 5-7). Een functioneel samengaan van vorm en functie vertoont de cactuspijp, die ook het meest algemeen is (afb. 8-11).
In dit artikel zijn de dateringen van de pijpen bewust buiten beschouwing gelaten. Hierover is nog weinig concrete informatie bekend. Uiteindelijk zijn vrijwel alle archeologische objecten in niet-Mexicaanse collecties van particuliere opgravers afkomstig. Het object werd illegaal blootgelegd en kwam zo in de handel, waarbij de contextinformatie helaas verloren ging. Veel van deze objecten zullen echter over een lange tijd gebruikt zijn.
Met de verwoesting van de pre-Columbiaanse culturen lijkt het roken te stoppen. Via Spaanse conquistadores krijgt het tabaksgebruik geen verbreiding in Europa zodat vormbeïnvloeding niet plaats vindt. Het zullen uiteindelijk de Engelse en Nederlandse kolonisten zijn, die via de Noord-Amerikaanse staten het tabaksgebruik in Europa bekend maken. De vormgeving van hun pijpen wordt op de rookinstrumenten van de Indianen op de Amerikaanse oostkust geïnspireerd.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 1995.
Afbeeldingen
- Tabakspijp met buisvorm met in hoogreliëf zittende figuur. Ecuador, Manabi, Jama Coaque, 550-500.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.692
- Tabakspijp met buisvorm vormgegeven als een liggend dier. Ecuador, Jama Coaque, 400-0.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.513
- Zogenaamde platvormpijp met trechtervormige ketel, op de steel een kolibrie. Mexico, Theotihuacaans, 400-600.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.130
- Zogenaamde platvormpijp met op de steel een liggende hond of mythologisch dier. Mexico, Mixteken, 900-1200.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.374
- Kleine tabakspijp in de vorm van een mensenvoet. Mexico, Colima, 200 v. - 300 na Chr.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.632
- Kleine tabakspijp in de vorm van een mensenvoet. Mexico, Colima, 200 v. - 300 na Chr.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.624
- Tabakspijp met figurale vorm voorstellend een zittende hond. Mexico, Guangala, 500 v. -500 na Chr.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.961
- Tabakspijp met in de vorm van een mescalinecactus, de steel is de luchtwortel. Mexico, Michoacan, Taraskaans, Michoacan, 300-600 of later.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.621
- Tabakspijp met in de vorm van een mescalinecactus, de steel is de luchtwortel. Mexico, Michoacan, 300-600 of later.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.133
- Tabakspijp met in de vorm van een mescalinecactus, de steel is de luchtwortel. Mexico, Michoacan, 300-600 of later.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.622
- Tabakspijp met in de vorm van een mescalinecactus, de steel is de luchtwortel. Mexico, Michoacan, 300-600 of later.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 2.423
Noten
[1] George A. West, Tobacco, Pipes and Smoking Customs of the American Indians, Milwaukee, 1934, Dl. I, p. 127.
[2] Trésors de l'Équateur, Art précolombien et colonial, Genève, 1974, nr. 117, 102, 108.
[3] Anthony L. Sassi, Notes on the Amerind Manufacture of Smoking Devices..., New York, 1968, fig. XXXIV. Vergelijkbaar object.
[4] Muriel N. Porter, Pipas Precortesianas, Mexico, 1948, pl. 13B. Vergelijkbaar stuk.
[5] K.E. dl. 17, p 649, Mescaline.