Via glazed tips and bouts lacqués to the 275
Auteur:
Don Duco
Original Title:
Via glazed tips en bouts lacqués naar de 275
Année de publication:
2022
Éditeur:
Amsterdam Pipe Museum (Stichting Pijpenkabinet)
Description :
An English pipe model ends up at a Gouda pipe factory via French pipe makers, where it develops into a successful article that stays popular for more than a century.
Dit artikel bespreekt de ontwikkeling van een van de meest populaire pijpmodellen uit de Goudse pijpennijverheid, een kleipijp die iconisch is geworden voor de Goudse pijpenindustrie en die iedereen kent. Met een simpel handgebaar kan deze pijp worden aangeduid, eenvoudigweg door de lichte buiging van de steel uit te beelden en vervolgens de grootte van de pijpenkop met de hand aan te geven. Het lijkt een oer-Gouds product, maar met dit artikel zullen we zien dat dit toch niet het geval is.
Het gaat om een kleipijp die in de wandel lakpunt heet. Binnen de muren van de pijpenfabriek die deze veelvuldig maakte, Koninklijke Goedewaagen in Gouda, wordt simpelweg het modelnummer 275 als aanduiding gebruikt. Het is een volwassen rookpijp met een licht gebogen halflange steel waarvan het eindstuk is afgewerkt met een bruinzwart gebrande lak zodat het steeleind niet aan de lippen zal kleven. De ruime ketel heeft het model van de achttiende eeuwse kromkop maar hoogte-breedte zijn gemoderniseerd zodat er sprake is van een voorkomen met subtiele eigen kenmerken. Karakteristiek is verder dat de pijp geen hiel heeft maar een spoor.
In dit artikel passeert ruim 120 jaar geschiedenis van dit veelgevraagde pijpmodel de revue met oog voor de oorsprong van het ontwerp, de mode en smaak, maar ook de technische innovaties inclusief de economische achtergrond. Het is een wandeling door de tijd waarbij verschillende aspecten die dit pijpmodel bepalen en beperken behandeld worden. Een bloemlezing die van belang is voor de liefhebber die diepgang in zijn of haar kennis zoekt. Later zal dit artikel zijn dienst bewijzen omdat een stukje geschiedenis is opgetekend dat de kritische beschouwer kan gebruiken om tot een scherpe datering van dit zo ogenschijnlijk onveranderlijke pijpmodel te komen.
Engelse herkomst
De lakpunt 275 is van oorsprong een Engelse vinding. Met zijn kromkopvorm, zijn spoor en licht gebogen steel is de pijp afgeleid van de Engelse kleipijp met de zogenaamde fluted bowl. De pijpenkop is aanvankelijk klein en slank, enigszins slurfvormig en heeft een puntige spoor op de overgang van de ketel naar de steel. Die steel is middellang en licht gebogen. In Engeland wordt het eindstuk van de steel van getint glazuur voorzien om niet aan de lippen van de roker te plakken. De kenmerkende buiging van de steel en de geglazuurde tip in blauw, geel of groen zijn specifiek voor dit Engelse pijpmodel. De glazed tip komt vanaf het eind van de achttiende eeuw op prenten voor, overwegend in England (afb. 1, 2), in een zeldzaam geval ook in bijvoorbeeld Frankrijk (afb. 3).
Pijpen met gebogen stelen als hier beschreven passen in de Engelse traditie en daarvoor is een technische reden. De buiging in de stelen is een bewuste keuze bedoeld om het kromtrekken van de stelen te maskeren. De oorzaak hiervoor ligt in de wijze van bakken. De Engelse pijpenmakers gebruiken een zogenaamde muffle, een ovenkamer waarin de pijpen vrij tegen een centrale standaard staan. Bij het bakken bestaat er een groter risico dat de stelen kromtrekken. Wanneer een pijpenmaker zijn pijpen een lichte buiging geeft, dan springt een pijp met een iets sterker gekromde steel minder in het oog. Op het Europese vasteland plaatsen de pijpenmakers de rauwe pijpen in een pijpenpot. Op die wijze verpakt zijn de stelen beter tegen kromtrekken beschermd.
Een tweede kenmerk van Engelse pijpen is dat de ketelopening met een mes glad wordt afgesneden (afb. 4). Dat gebeurt na het persen als de net gevormde pijp nog in de persmal zit. De Engelse persvormen hebben in de kroon, het aanloopstuk boven de ketel, een sleuf speciaal voor dit doel (afb. 5). Goudse pijpenmakers en fabrikanten elders in Europa kennen dit Engelse gebruik eigenlijk niet. Alleen wanneer voor de Engelse markt gewerkt wordt gebruikt men soms zo’n afsnijdersvorm waar in het metaal boven de pijpenkop wel een gleuf is aangebracht om met het tremmes die afsnede te maken.
De lange pijpen met de licht gebogen steel en de geglazuurde mondstukken ontstaan vermoedelijk in de tweede helft van de achttiende eeuw, hoewel hun bestaan pas in 1790 aantoonbaar is. De populariteit van de langer gesteelde zogenaamde glazed tips loopt vanaf het begin van de negentiende eeuw en is typisch Engels. Buiten het Britse rijk is vreemd genoeg weinig belangstelling voor pijpen met deze uitstraling. De bloeiperiode ligt tegen het midden van de negentiende eeuw, daarna wordt de pijp geleidelijk verdrongen door de korte zogenaamde cutty. Toch vindt de vervaardiging nog tot diep in de twintigste eeuw plaats. De laatste producent van naam is William Southorn & Co. uit Broseley. Een etiket van hun verpakkingsdoos bleef bewaard en laat zien dat de glazed tips op in de twintigste eeuw per twee in een kartonnen doos verkocht werden (afb. 6).
In Engeland heeft de lakpunt het aanzien gekregen vergelijkbaar met de maatpijp in Nederland. Beide soorten laten echter grote verschillen zien. De slurfvormige ketel tegenover de ovale pijpenkop, de licht gebogen steel tegenover de rechte en het mondstuk met glazuur tegenover het onbehandelde steeleind. Beide pijpmodellen worden het prototype van de kleipijp en het is opmerkelijk dat per land zulke sterke verschillen blijven bestaan.
De Franse tegenhangers
Pijpen voor de Engelse markt werden niet uitsluitend lokaal geproduceerd. In noord Frankrijk zijn vanaf het eind van de achttiende eeuw pijpenfabrieken werkzaam die zich mede richtten op afzet aan de overzijde van Het Kanaal. De departementen Nord en Pas-de-Calais zijn gezien hun locatie en beschikbaarheid van fijne pijpaarde het meest bekend. In Duinkerken schijnt de productie het grootst te zijn geweest. Beter bekend is de beroemde pijpenfabriek van Louis Fiolet in Sint-Omer. Al in de eerste helft van de negentiende eeuw heeft deze firma een aanzienlijke export naar Engeland. Niet verwonderlijk dat bij die pijpenfabriek talloze pijpmodellen à la façon Anglaise werden gemaakt.[1]
In de oudst bewaard gebleven catalogus van Fiolet uit het eind van de jaren 1830 vinden we drie pagina’s waarop pijpen met gebogen stelen in de stijl van de Engelse glazed tips.[2] Zij worden zelfs aangeduid met série des Anglaises. Het gaat om een reeks van 23 stuks waarvan de steellengte tussen de 12 en de 15 pouces ofwel duimen ligt (afb. 7). Dat komt neer op een steellengte van 37 tot 42 centimeter.
Talloze pijpen in deze serie zijn van decoraties in reliëf voorzien. Naast ornamentaal werk als knorren en ribben zien we ook voorstellingen als een driemaster, een anker met touw, een hand met hart of maçonnieke symbolen. Sprekend is ook de vos met de druiven. Sterk tijdgebonden is het borstbeeld van koningin Victoria of het vorstelijke wapenschild. Een ander eigentijds thema toont pijpen die de afschaffing van de slavernij als decoratie dragen, het bekende keti-koti. Een variant in deze reeks wordt Irlandaise genoemd en laat Sint George met de draak zien. Tot zover de variatie in decoraties. Het leeuwendeel van de productie zal echter uit gladde, onversierde pijpen hebben bestaan.
Als echte zeldzaamheid zijn enkele pijpen met de boven besproken decoraties bewaard gebleven (afb. 8, 9). Zij zijn identiek aan de exemplaren uit de Fiolet catalogus maar merkwaardig genoeg dragen zij merken van Engelse pijpenmakerijen. Zij vormen het bewijs dat Engelse merken bij Fiolet nagezet werden, terwijl ook pijpen met het steelintaglio Fiolet en een Engels aandoende decoratie vanuit Frankrijk werden verscheept.
Het moet wel zo zijn dat ook andere fabrieken in de Belgisch-Franse regio de Engelse glazed tips hebben gemaakt met als bestemming Engeland. De eenvoudige aard van deze kleipijpen heeft er echter voor gezorgd dat hiervan nauwelijks voorbeelden zijn overgeleverd. Het waren gewone gebruikspijpen die als zij braken achteloos bij het compost belandden.
In welke mate de pijpenmakers in Gouda in die periode de lakpunt al kenden en ook produceerden is niet bekend. Het gegeven dat de benaming Engelsche in Gouda later gangbaar is verwijst er wel naar dat de oorsprong van de gebogen lakpunt bekend was, maar er zijn geen bewijzen voorhanden dat dergelijke pijpen al voor 1880 geproduceerd werden. Gezien de reeds genoemde technische verschillen tussen de Engelse pijpennijverheid en die op het Europese vasteland ligt dat ook niet in de verwachting. De trots van de Goudse pijpenmakers lag vooral in de ragfijne kaarsrechte pijpensteel van een halve meter lengte of meer. Daar hielden ze de hele negentiende eeuw aan vast. Het assortiment van Goedewaagen dat bekend is uit 1876 dankzij een foto van de stand op de wereldtentoonstelling in Philadelphia wijst er op dat de gebogen pijpen toen nog ontbraken.[3] Hetzelfde geldt voor een prijslijst van de firma Jam Prince & Cie. van een paar jaar eerder.[4] Andere bronnen ter verificatie zijn er niet.
Van Frankrijk naar Gouda
In 1880 schuimt Aart Goedewaagen, eerder dat jaar firmant van het familiebedrijf geworden, het Zuid-Belgische en Noord-Franse grensgebied af op zoek naar pijpenmakersgereedschap. In december 1880 koopt hij op een onbekend adres in Noord Frankrijk een kleine veertig persvormen.[5] Kenmerkend voor deze aanschaf is dat er vormen voor zogenaamde Engelsche pijpen bij zitten, die op dat moment in het assortiment van Goedewaagen nog ontbreken. De koop gaat vergezeld van onmisbaar bijbehorend gereedschap, namelijk de planken om de pijpenstelen met een lichte buiging te laten drogen (afb. 10).[6]
Helaas is over de verkopende partij niet meer bekend dan de globale streekaanduiding. Er zijn geen aanwijzingen wie als eerdere eigenaar van dit uitgevente gereedschap in aanmerking kan komen. Ook is onbekend wat er precies is aangeschaft. In ieder geval zien we onder de Engelsche vormen in de nu nog overgeleverde fabrieksinventaris geen Franse kenmerken, zodat we er van uit mogen gaan dat de aangeschafte persvormen in de loop van de jaren zijn vervangen (afb. 11).
Voor de firma P. Goedewaagen & Zoon blijkt de koop een overweldigend economisch succes op te leveren. Dergelijke pijpmodellen zijn voor Gouda nog onbekend. Het is in Nederland een nouveauté die ook onder Belgische en Franse klanten snel gevraagd wordt. Ter onderscheid van andere pijpmodellen krijgen deze pijpen de naam lakpunten, refererend aan de donkerbruin gebrande steeleinden, in het Frans met bouts lacqués aangeduid. In Gouda werd overigens niet de Engelse gewoonte van glazuur overgenomen maar de genoemde gebrande lak. Het opbrengen van lak en branden in een rek op een gloeiende plaat gaf als resultaat een glanzend gebruind steeleind, op het uiterste eind diepbruin tot bijna zwart.
Het buigen van de steel van de pijp is een modeverschijnsel dat in de negentiende eeuw vaker voorkomt. De izabé of platpunt met zijn licht gebogen steel kan als de voorganger van de lakpunt gezien worden, de met een s-vormige steel gebogen mosterdlepel is een uitzonderlijke tot extreme wijze van steelbuigen. De lakpunt houdt het midden tussen beide uitersten, zij valt vooral op door de steellengte van zo’n 35 centimeter.
Hoewel we niet weten wat Goedewaagen nou precies aan vormen kocht, kunnen we wel gissen. Vermoedelijk leken de vormen het sterkst op de Anglaises uit de catalogus van Fiolet en wie weet was Fiolet zelfs de verkoper. Anno 1880 moet zich bij die fabriek een schat aan oud gereedschap bevonden hebben dat zonder risico van opvlammende concurrentie verkocht kon worden. Het ging dus voor de verkoper om overjarige persvormen waarvan de modellen of de decoraties niet langer in vraag waren. Dat dit materiaal Goedewaagen aansprak komt omdat zij op dat moment juist atypische assortimentsuitbreiding zochten om hun kenmerkende Hollandse modellen vanuit een breder aanbod te kunnen verkopen.
In de Goedewaagen kroniek staat de aankoop vermeld als een geweldige stimulans voor de omzet.[7] In feite introduceert men via de verouderde fluted bowls binnen een paar jaar een nieuwe lijn met de gebogen steel met lakpunt als hoofdkenmerk maar voorzien van Goudse ketelvormen. Dat wijst er tevens op dat de droogplanken in de koop belangrijker waren dan de persvormen, al hebben deze laatste initieel wel voor de stimulans van het nieuwe pijptype gezorgd. Uit de periode van ingebruikneming van de lakpunten zijn te weinig archeologische vondsten beschikbaar om daar vanuit een andere invalshoek bewijzen over te geven.
Goedewaagen lakpunten anno 1890
Ruim tien jaar na de mysterieuze aankoop van de lange persvormen, in 1891, wordt het assortiment lakpunten in de fabriekscatalogus van de Firma P. Goedewaagen & Zoon afgebeeld. We zien dan over twee bladzijden, pagina 14 en 15, zes modellen van dit type (afb. 12). Primair zijn er twee modellen die we vanuit Engeland kennen als fluted bowls, slurfvormige ketels doorgaans met een afsnijfilt (model 163 en 164). Zij sluiten naadloos aan bij de pijpen in de Fiolet catalogus. In Gouda wordt de ketelopening van deze pijpen licht gebotterd en zij hebben met hun milde afronding een chiquere uitstraling die beter past bij de Goudse discipline. Ter aanvulling is er een shagpijp, een pijp met een kleine kop met aan weerszijden een reliëfdecoratie van een boeket bloemen (model 162). Hier is de spoor als markering achterwege gelaten.
Daarnaast zijn er enkele modellen die niet aansluiten bij de serie uit de Fiolet catalogus, maar die een eigen, meer Goudse vormgeving tonen. Twee ervan zijn echte tabakspijpen, een grootkop en een slankere middelkop, respectievelijk model 275 en 448. Het zesde exemplaar tenslotte is een gefigureerde pijpenkop in de vorm van een slanke peer (model 286). Deze pijp is bedoeld als sigarenhouder. De omgekeerde peer in de ketel wordt gecompleteerd door de steelaanzet schorsreliëf te geven met aan weerzijden een langgerekt blad (afb. 13). De peer hangt dus ondersteboven aan de boomtak, voor de beschouwer niet echt logisch maar wel origineel.
Het mag duidelijk zijn dat het oorspronkelijke uiterlijk van de Anglaises in tien jaar tijd dus sterk veranderd is. Drie pijpen zijn nog kenmerkend voor wat Fiolet decennia eerder al maakte, drie andere hebben pijpenkoppen die een eigen, lees Goudse vormgeving hebben gekregen. Twee zijn er duidelijk veel groter en Hollands van aard, de derde is figuraal en sluit eerder aan bij wat er in die periode in de Belgische Maasstreek werd gemaakt.
De lakpunten uit de catalogus tonen dat Goedewaagen met als uitgangspunt de Engelse glazed tip een nieuwe lijn creëerde waarin de helft van de modellen nog het oorspronkelijke model heeft, terwijl de andere helft nieuwe, moderne ketelvormen kreeg. Helaas weten we niet hoe snel die ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Interessant in dat opzicht is een bewaard gebleven pijp uit het modellenbezit van Goedewaagen. Het is een vroege versie van model 275 maar nog met een rechte steel en een geglaasde ketel (afb. 14). Het is een experiment zonder dat we weten of het om een voorloper gaat of om een variant op weg naar een nieuwe productielijn met rechte steel en zonder lakafwerking.
Het vormenschrift als bron
Bij de firma P. Goedewaagen & Zoon staan vanaf 1890 de persvormen in een cahier genoteerd, het zogenaamde vormenschrift.[8] Dit document is van groot belang omdat het de officiële benamingen van de pijpen geeft, voorzien van het aantal persvormen dat men van dat model bezat (afb. 15). In dat vormenschrift treffen we alle lakpunten aan die ook in de catalogus staan afgebeeld, aangevuld met een nog onbesproken gefigureerd exemplaar met borstbeeld.
nr. omschrijving
162 gebogen middeleind bloemshag
163 gebogen middeleind gladde shag punt hiel
164 gebogen middeleind veershag
275 middeleind Engelsche grootkop
286 middeleind Engelsche peersigaar
320 middeleind Engelsche Paus Leo XIII
448 middeleind Engelsche middelkop
In de naamgeving van het vormenschrift zien we dat de Goudse vocabulaire de Franse of Engelse heeft overvleugeld. We zien twee manieren van aanduiden. Standaard dragen alle pijpen de lengteaanduiding middeleind, duidend op een steellengte van circa 35 centimeter. Drie persvormen worden met gebogen aangeduid, de andere vier met Engelsche dat betrekking heeft op dezelfde licht gebogen steel. Het woord gebogen is vormomschrijvend, de aanduiding Engelsche slaat terug op de herkomst van de steelvorm. Het lijkt erop dat dit laatste woord een vertaling is van het Franse Anglaise. Het woord Engelsche werd al veel langer in Gouda gebruikt maar had aanvankelijk betrekking op slurfvormige kromkop modellen voor de Engelse markt.[9] Vooralsnog lijkt de Franse oorsprong dus het meest waarschijnlijk voor de aanduiding van deze gebogen modellen.
De toegevoegde benamingen hebben betrekking op het formaat of de decoratie. Grootkop en middelkop zijn aanduidingen die samen met kleinkop in de Goudse vocabulaire veelvuldig voorkomen om de ketelgrootte aan te geven. Andere woorden duiden op de functie als shag, een klein formaat ketel om fijngesneden tabak te roken. Ook de benaming veershag behoort daartoe. Het voorvoegsel veer slaat op de blaadjes waarmee de vormnaden van de fluted bowl zijn afgezoomd, een typische Engelse decoratie om een rafelige vormnaad te verbloemen. De benaming peersigaar spreekt voor zich, er is een vrucht uitgebeeld die qua formaat alleen dienstig is als sigarenhouder.
Tenslotte is er nog de middeleind Engelsche Paus Leo XIII, een product dat niet in de catalogus wordt afgebeeld maar wel bekend is uit de fabrieksvoorraad.[10] Het gaat om een stoer vormgegeven portretpijp met het kloeke borstbeeld van paus Leo XIII (afb. 16). Deze pijp moet voor een speciaal doel gemaakt zijn en niet voor de algemene verkoop. De geestelijke werd in 1878 tot paus verkozen maar de productie van de persvorm ligt mogelijk jaren later, op het moment dat zijn populariteit gevierd werd. Het is vooralsnog onzeker of de persvorm in Frankrijk of in Gouda gemaakt is. Het ontwerp van de pijp pleit voor Frankrijk, de periode van ontstaan eerder voor Gouda en dat laatste moet derhalve de waarheid zijn.
Al met al geeft het vormenschrift een interessante inkijk in de vocabulaire die men bij het benoemen van de pijpmodellen gebruikte. We zien dat in de fabriek van Goedewaagen het aaneenschrijven van woorden gebruikelijk is. Daarnaast is de benaming consistent en zeer begrijpelijk, al worden begrippen een enkele keer ook door elkaar gehaald of zijn er verschillende aanduidingen voor hetzelfde kenmerk.
Het zou interessant zijn wanneer we de ontstaansjaren van de persvormen konden achterhalen, om vast te stelen welke exemplaren in 1880 bij de Franse bron gekocht zijn en welke later op eigen initiatief gemaakt zijn, al dan niet als vervanging. Ondanks de Engelse kenmerken van de modellen 163 en 164 lijkt het er op dat alle vormen pas in de jaren 1880 gemaakt zijn en dus Gouds van origine moeten zijn. Door naar de opeenvolging van de nummers te kijken, kunnen we concluderen dat de pijpen met de kleine koppen het vroegst zijn, zij hebben het laagste modelnummer. De andere modellen zijn enkele jaren later gemaakt. Die gedachte lijkt logisch, doch we weten dat de modelnummers lang niet altijd chronologisch zijn toegekend. Hindernis bij het dateren is verder nog dat juist van deze persvormen er verschillende in de fabriekscollectie ontbreken. Van model 275 bleven twee persvormen bewaard, niet verwonderlijk vanwege de populariteit van dat model (afb. 17). Dat beide vormen sterke slijtage vertonen zal niemand verbazen. De persvorm van de peersigaar daarentegen is zeer weinig gebruikt en verkeert nog in uitmuntende staat. De overige vijf persvormen zijn zoekgeraakt.
Het assortiment nader beschouwd
Met zeven modellen biedt de firma P. Goedewaagen & Zoon voor Goudse begrippen een relatief breed marktaanbod in de categorie lakpunten. De roker van grove of fijnere snede komt aan bod, de gebruiker van shag, zelfs de sigarenroker. Bovendien is er keuze aan versierd of onversierd. Alle lakpunten worden in de bekende Goudse kwaliteit geproduceerd. De klei is fijn van structuur, de kleur is ivoorwit en het oppervlak is strak. De afwerking van het product is daarmee in harmonie, kortom het gaat om een welverzorgd product.
Het plaatsen van merken op kleipijpen is in het laatste kwart van de negentiende eeuw nog van aanzienlijk belang. Bij Goedewaagen worden alle lakpunten op de overgang van de ketel naar de steel aan weerszijden van een reliëfmerk ES gekroond voorzien, in Gouda een tamelijk ongebruikelijke werkwijze (afb. 18). Het lettermerk ES gekroond wordt in die jaren als het hoofdmerk gezien, daarnaast voerde de fabriek nog verschillende andere merken van geringer aanzien. Wanneer dat reliëfmerk precies is aangebracht, weten we niet, maar vermoedelijk rond 1890. Van een enkele lakpunt is een vroegere versie bekend waar dit merkteken nog ontbreekt.[11] Daarnaast dragen lakpuntpijpen op de steel doorgaans het befaamde intaglio naamstempel "GOEDEWAAGEN GOUDA", bij dunne stelen met een enkele letter A geschreven (afb. 19). Die wijze van merken sloot aan bij de jarenlang gevoerde advertentiecampagnes in dagbladen en zelfs in het nationale spoorboekje met de verwijzing zie naam op den steel.
Standaard wordt de lakpunt geleverd met een papieren naametiket gedrukt met donkerblauwe inkt. Daarop staat de fabrieksnaam samen met de stad en het land van herkomst. Dat etiketteren was uit Frankrijk overgenomen, inclusief het onderscheid in kleur die de kwaliteit van de gebruikte klei benadrukte. Voor de lakpunten zijn zonder uitzondering blauwe etiketten gebruikt, de rode etiketten worden toegepast wanneer van een fijnere, poreuzere klei sprake is, iets dat is bij deze pijpen nooit het geval is geweest. Het etiket wordt standaard over het intaglio steelstempel geplakt. Dat gebruik maakt het onmogelijk door etiketverwisseling een andere maker te suggereren. Bij veel gevraagde pijpmodellen is rond 1910 ook wel een etiket met een gedrukt modelnummer gebruikt. Zowel voor model 275 als model 448 is dat het geval geweest (afb. 20).[12] Voor de detaillist was dat praktisch bij nabestelling.
Van de zeven lakpunten wordt model 275 met grootkop de meest gangbare pijp. Het is een echte rookpijp waarin baaitabak optimaal te consumeren is. Het comfort van de pijp met zijn lange steel maar iets korter dan de gebruikelijke maatpijp en de ruime rechtopstaande ketel die gemakkelijk in de hand te houden is, bepaalt het succes. Dankzij de wat grotere steeldikte heeft de pijp geen fragiele maar juist een stoere uitstraling. Daarnaast levert het verlakte gebrande steeleind extra comfort op. Inmiddels zorgt het formaat en het model van de ketel om een definitieve breuk met de oorspronkelijke Anglaises, die in hun Franse periode nog Engelse ketelmodellen hadden. Nu is sprake van een puur Gouds model zij het met een Engelse steelvorm en lakpunt.
Het dichts bij deze populaire grootkop lakpunt staat het kleinere model 448, de middelkop. Niet verwonderlijk dat deze variant vooral in België populair wordt, waar tabak met een fijnere snede wordt gerookt, de Wervikse of de Semois. De langere steel van dit pijpmodel compenseert de scherpe smaak van de lokale tabaksteelt. Exact hetzelfde pijpmodel wordt in die streek ook gemaakt door de firma Debevere uit Kortrijk.[13] De overige pijpmodellen laten zien dat er meer ontwerpmogelijkheden zijn. Zij worden als marktaanvulling gelanceerd maar genieten beduidend minder aftrek. Zij bieden keuze voor de liefhebber van de Engelse mixture, de shagroker of voor wie de sigaar prefereert. Kortom de serie lakpunten van Goedewaagen biedt voor elk wat wils, maar de onbetwiste marktleider is de grootkop 275.
Onverwacht is dat enkele luxe afwerkingen van de lakpunt bestaan. Zij zijn bijvoorbeeld voorzien van een nabehandeling in lak. Meest eenvoudig is de lichtbruin gebrande versie, die de indruk van hout moet wekken (afb. 21). Er zijn verder prachtige voorbeelden bekend waarbij met twee tinten lak gewerkt is en een soort bamboe beschildering op de steel is aangebracht. De chique afwerking wordt benadrukt met bandjes verf in bronskleur (afb. 22).
Concurrerende bedrijven
Het verkoopsucces bij Goedewaagen zorgde ervoor dat de lakpunt bij andere Goudse pijpenfabrieken eveneens in productie komt. In Gouda was het gebruikelijk dat de fabrikanten elkaar op de voet volgden. Het succes van de ene fabrikant werd soms al een paar maanden later door de ander nagevolgd. Bewijzen van rond 1880 kennen we niet en er zijn ook geen vroege pijpen als voorbeeld overgeleverd. De bronnen stammen uit een latere tijd en zijn reclamedrukwerk zoals catalogi en prijslijsten. Ook enkele recentere pijpen zijn bewaard gebleven.
Getuige de catalogus van de firma P. van der Want Gzn. in de Kuiperstraat voert men verschillende lakpunten die sterk met het aanbod van Goedewaagen overeenstemmen (afb. 23).[14] Zo is er de grootkop lakpunt met modelnummer P94 (pag. 14). Getuige de voorloopletter P is de persvorm voor deze pijp van de firma Jan Prince & Cie. afkomstig, deze werd in 1897 overgenomen. Het gereedschap van die overname werd nooit volledig geïntegreerd maar bleef met een letter herkenbaar. Uit de eigen fabriek stamt model 14 (pag. 17) op de steel voorzien van het reliëfmerk WS gekroond, een merk dat verdacht veel lijkt op de ES gekroond van Goedewaagen (afb. 24). Het pijpmodel is identiek aan Goedewaagen model 448. Het is na de grootkop de best verkopende lakpunt.
Ook de pijp met het boeket met roos zien we bij Van der Want uit de Kuiperstraat. Zij kreeg modelnummer 102 (pag. 16) mee. Tenslotte vinden we op pagina 11 van de catalogus nog model 247, een kleinkop afsnijdertype met een slurfvormige ketel en een wat kortere steel (afb. 25). Dit model staat het dichtst bij de oorspronkelijke glazed tips al is deze pijp wat kleiner. De steel is volgens gewoonte wel glad afgesneden, maar wordt standaard zonder lakpunt geleverd.
De firma P.J. van der Want Azn. in de Keizerstraat is beduidend kleiner dan de fabriek in de Kuiperstraat. Niet verwonderlijk dus dat zij maar twee lakpunten voeren namelijk de twee modellen die ook bij de andere fabrieken tot de best verkopende soort behoren: de grootkop en de middelkop. Bijzonder is wel dat in hun catalogus rond 1930 ook gemonteerde lange pijpen met een licht gebogen steel van caoutchouc zijn opgenomen (afb. 26). Bij die pijpen is het model van de lakpunten nagemaakt als doorroker, als poreuze pijp met snel kleurende kwaliteiten en voorzien van een transparant glazuur. Op subtiele wijze laat de fabrikant het kwaliteitsverschil zien tussen gekaste en gegoten pijpen, een onderscheid dat vooral in de prijs tot uitdrukking komt.
In de twintigste eeuw zijn er in Gouda ook nog enkele kleinere pijpenmakerijen. Zo heeft het fabriekje van Nico van Duijn aan de Nieuwe Haven twee lakpunten in productie, de middelkop en de grootkop. Toch gebeurt het nogal eens dat zij lakpunten bij Van der Want inkopen en na beschildering onder de eigen naam weer doorverkopen. Zijn toegevoegde schilderwerk gaf kennelijk meer winst dan het produceren zelf. Favoriet bij dit bedrijf is de effen zwartgeverfde lakpunt waarbij met goudverf een gelegenheidsopschrift of een souvenirtekst wordt toegevoegd. De afgebeelde pijp geeft "VOOR U UIT GOUDA" te lezen en heeft een steelbeschildering in de stijl van het reeds besproken bamboe (afb. 27). Een variant laat op de rechter ketelzijde de beschildering van de stadhuisgevel van Gouda zien (afb. 28). Hier gaat het om een afgebroken Goedewaagen lakpunt, een brekeling dus, die in een tekenstijl versierd is. Bij dit product is het onduidelijk of het om een serieel artikel gaat bestemd voor de souvenirmarkt of dat een dilettant een enkele pijp voor de lol decoreerde. Het eerste lijkt het meest waarschijnlijk al is de detaillering voor een commercieel product te groot en dus te tijdrovend.
Vanaf 1935 geldt hetzelfde voor de pijpenmakerij De Jong, een werkplaats die zich vooral richt op souvenirpijpen. Ook daar wordt een beschilderde lakpunt verkocht. Hoewel De Jong zelf over een lange persvorm beschikt blijkt het toch goedkoper deze pijpen bij Goedewaagen te betrekken om ze vervolgens zelf te beschilderen. Zo kan het voorkomen dat een opschrift volledig atypisch is voor Goedewaagen omdat het in het bedrijf van De Jong geschilderd werd (afb. 29). Dat Van Duijn bij Van der Want kocht en De Jong bij Goedewaagen is typerend. De kleine zelfstandige maker keerde zich aan het begin van de twintigste eeuw tegen Goedewaagen, de succesvolle fabrikant die buiten de stadswallen een moderne fabriek bestierde. Voor Frank de Jong gold dat niet, hij leerde het ambacht bij Goedewaagen en onderhield daar nog altijd contacten.
Twintigste eeuwse veranderingen
Tot aan de Eerste Wereldoorlog is de sfeer bij de Goudse pijpenfabrieken nauwelijks gewijzigd. Het assortiment breidt zich mondjesmaat uit. Ook de productkwaliteit lijkt onveranderd, alhoewel het kritische oog misschien wel een gering disciplineverlies kan ontwaren. Dat betekent dat de kwaliteit van de 275 vanaf de start in 1880 tot aan het einde van de eerste Wereldoorlog nagenoeg constant is gebleven. De onvermijdelijke loonsverhogingen door de wassende economie worden opgevangen door voortdurende prijsstijgingen van het product. Pas in het interbellum verandert die situatie. Dan kan de prijs van de kleipijp niet straffeloos verder worden verhoogd. Laatste mogelijkheid is besparing op de arbeidsinzet door het economiseren van de afwerkhandelingen. Daarmee neemt de kwaliteit van het product iets af maar kan de prijs op hetzelfde niveau blijven. Verder constateren we bezuinigingen op het onderhoud van de persvorm waardoor het mooie strakke van de kleipijp geleidelijk verdwijnt en plaats maakt voor oneffenheid en haastkenmerken.
Zo verdwijnt in die periode de strakke driehoekige spoor, deze wordt wat flauwer en langs de vormnaden iets rafelig. Het is een minimale verandering die wortelt in een intensiever gebruik van de persvorm. Werden de mallen in de negentiende eeuw met vaste regelmaat vervangen, in de twintigste eeuw is dat niet langer rendabel, zeker wanneer de vormmaker in 1934 de fabriek verlaat. De fabrikant kiest ervoor de persvormen op te lappen in plaats van te vervangen voor nieuwe. Overigens past de oorspronkelijke driehoekige spoor beter bij de strakke manier van werken van de negentiende eeuw, de lichte rafels en oneffenheden maken het product wat vrijblijvender en minder vormzuiver. Op die wijze onderstreept men na de Eerste Wereldoorlog het ambachtelijke aspect van de kleipijp.
De laatste wijziging is dat het gestempelde intagliomerk op de steel verdwijnt, zo tegen het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Het steeletiket blijft wel gehandhaafd als laatste bewijs van herkomst. Overigens staat ook het reliëfmerk met de gekroonde letters ES nog altijd op de steelaanzet. Ook dat merkteken was niet langer aangescherpt en kon uiteindelijk door de klant nog maar amper gelezen worden. Zo verwaterde het prestigieuze merk ES gekroond tot een betekenisloos teken.
Dat de lakpunt in het eerste kwart van de twintigste eeuw de plaats van de lange rechte maatpijp inneemt, wordt onder meer bewezen door twee bewaard gebleven bruidegomspijpen. De vroegste pijp werd in 1902 opgestrikt voor de kunstschilder Douwe Komter (afb. 30). De pijp bleef bewaard in een kartonnen doos samen met een exemplaar dat op de koperen huwelijksdag gerookt werd, ruim een decennium later dus. De ene pijp is bij Goedewaagen gemaakt, de andere bij een concurrerende fabriek, toch kunnen we aan de afwerking nauwelijks verschil ontwaren. Een tweede bruidegomspijp dateert uit 1917 (afb. 31). Naast de steelversiering van gekleurd papier hoort bij deze pijp ook een kartonnen hart feestelijk beplakt door de neven en nichten van het bruidspaar. Beide voorbeelden laten zien dat de lakpunt de maatpijp geleidelijk verdrong en dat de kwaliteit van het product in die periode nog nagenoeg constant bleef.
Een nieuwigheid van zeer verassende aard is een lakpunt als echte Anglaise met op de ketel een decoratie opgedragen aan de vrijmetselarij zoals dat ook bij de vroege pijpen van Fiolet voorkwam (afb. 32). We zien naast passer en winkelhaak het logenummer 441. De keerzijde van de ketel memoreert het eeuwfeest 1836-1936. Voor deze oplage werd de bestaande persvorm voor de kleine shagpijp model 163 aangepast. Een uitstekende keuze want de pijp straalt alleszins de sfeer van de jaren 1830 uit, terwijl Goedewaagen met het veranderen van deze reeds bestaande persvorm geen courant stuk gereedschap opofferde. Deze speciale editie is niet meer van een intaglio steelstempel voorzien, maar dat kan een andere reden dan arbeidsbesparing hebben.
Een ander interessant kenmerk van zuinigheid in de pijpenfabriek is het fenomeen brekelingen. Pijpen waarvan de stelen na het bakken braken of onvolkomenheden vertoonden, worden toch voor de verkoop bestemd. Zij worden op vaste lengtes afgebroken en verkocht. Interessant genoeg krijgen zij zelfs een eigen modelnummer zoals model 396 voor een afgebroken 448 en model 397 voor model 275 (afb. 33).[15] Omdat het steeleind een breukvlakje laat zien, zijn zij vooral geschikt voor minder kieskeurige klanten. Niet verwonderlijk dat we ze daarom in de exportcatalogus terugvinden.[16] Twee voorbeelden worden afgebeeld. Een vroege versie met een prachtige lakbeschildering waarbij het niet opvalt dat er van een afgebroken pijp sprake is (afb. 34). Het tweede voorbeeld is veel eenvoudiger en heeft de beschildering van de Nederlandse driekleur en is als ijspijp ‘s winters aan tourschaatsers verkocht (afb. 35).
Bleven de lakpunten met de kleine koppen niet in ongebroken toestand bewaard, hiervan bestaan nog wel brekelingen. Dat geldt zowel voor model 163 met onversierde ketel (afb. 36) als voor veershag model 164 op de ketelnaden met blaadjes afgezoomd (afb. 37). In beide gevallen zijn deze pijpen naar de Engelse smaak afgewerkt met een glazuurpunt in plaats van met lak en dat glazuur heeft een onverwachte zalmkleur.
Tot slot zij nog vermeld dat de standaard lakpuntpijpen uitsluitend in witte klei geleverd worden. Roodbakkende klei is voor lakpunten nooit gebruikt. Niet verwonderlijk want roodbakkende pijpaarde is breukgevoeliger en dus minder geschikt voor langere pijpen. Daarnaast accordeert de tint van de lakpunt slecht met de rode kleikleur.
Prijzen van lakpunten
Voor de gewone pijproker die de kleipijp trouw bleef staan tussen 1900 en 1940 drie modellen aan de top. Dat is de doetel model 312 als algemene pijp met een ruime ketel en een korte rechte steel. Voor wie een fijner gesneden tabak prefereert is er beker model 113 met een kleinere ketel. Tenslotte is lakpunt model 275 de algemene pijp voor de roker die een langere steel prefereert maar de maatpijp onpraktisch of oubollig vindt. Dankzij een winkelkaart kennen we van deze drie soorten de prijzen die de consument moest betalen. Voor beker en doetel is dat respectievelijk 2 en 2½ cent per stuk, de lakpunt kost 5 tot 6 cent en dat is bijna driemaal zo duur.[17]
Voor de detaillist die bij de fabriek inkocht golden uiteraard heel andere prijzen. Daar was de verkoopeenheid per gros ofwel per 144 stuks vastgesteld, geleverd in kisten van een gros of soms zelfs meer. Kort na 1900 wordt de kartonnen doos geïntroduceerd. Dan worden, zo men zegt om hygiënische redenen de pijpen per dozijn in een kartonnen doos verpakt, die weer per twaalf tot een gros worden samengevoegd. In het jaar 1900 variëren de lakpunten af fabriek per gros tussen de ƒ 3,45 en ƒ 3,65.[18] De pijpen met de kleinere koppen zijn het goedkoopst, de 275 en de sigarenpijp 286 het duurst. Ter vergelijking met andere soorten: een gros maatpijpen ofwel de standaard lange pijp ligt dan tussen de ƒ 1,95 en de ƒ 2,65. De fabrikant beschouwde de lakpunt vanwege de licht gebogen steel en de gebrande bruinpunt als bijzonder waarvoor ook wat meer betaald moest worden. De winkelier betaalt bij inkoop voor een lakpunt dus ongeveer 2½ cent, bij verkoop levert dat het dubbele op.
Uit de jaren 1910 zijn talloze prijsopgaves bekend. In 1912 ligt de grosprijs van de lange gebogen bruinpunten tussen de ƒ 4,25 en de ƒ 4,60.[19] In ruim tien jaar nam de prijs met dertig procent toe. Een trouwe klant als Van Balma uit Amsterdam betaalt voor een gros lakpunten in 1914 per gros een vriendenprijsje van ƒ 4,15 ongeacht welke soort.[20] De prijs aan de consument ligt dan nog altijd op vijf cent per pijp. Ter vergelijking, de verschillende soorten kleipijpen van Goedewaagen worden dan per stuk tussen de 1½ en de 6 cent verkocht.[21]
Dat doorgaande prijsverhoging alles met de stijging van de lonen te maken heeft bewijzen twee berekeningen voor het rollen en kasten van middeleinden.[22] In 1914 bedragen de loonkosten per gros voor rolders 15 cent en voor kasters 35 cent ofwel 50 cent voor de twee belangrijkste arbeidshandelingen. In 1919 is dat loon opgelopen tot 24 cent voor het rollen en een gulden voor het kasten, de Engelse sigaren leveren de kaster zelfs 105 cent op. Met name het loon van de kaster is in vijf jaar tijd dus bijna verdrievoudigd! Dat het berekenen van de lonen een subtiele kwestie is bewijst het feit dat wanneer de kaster de stelen niet buigt hij een cent per gros minder ontvang
Dat de prijs van de lakpunten in de oorlog fors is opgelopen spreekt uit rekeningen uit 1919 en 1920.[23] In 1919 staan de lakpunten 275 en 448 per halve gros voor ƒ 5,38 genoteerd ofwel ƒ 10,76 per gros, een jaar later is die prijs aanzienlijk opgelopen namelijk tot ƒ 13,50 per gros (afb. 38). Ook hier is van bijna dertig procent toename sprake. Het belang van de lakpunt 275 lezen we terug in het lonenboek van 1917.[24] Daaruit blijkt dat de 275 in gemeld jaar 18 weken in productie is geweest. Er worden in totaal 321 gros van geperst. Andere middeleinden ofwel lakpunten worden dat jaar niet geproduceerd.
Over het prijsniveau uit de jaren 1930 zijn we maar zeer beperkt geïnformeerd. In die jaren neemt het belang van de geperste kleipijp af ten opzichte van de gegoten pijpen die Goedewaagen vanaf 1910 produceerde. De roker zoekt naar meer luxe en dat biedt de gietpijp. Daarnaast is het gekaste product aan de prijs omdat het handwerk duur is en de arbeiders minder interesse hebben om pijpenmaker te worden. Zo prijst de kleipijp zich geleidelijk uit de markt, vanwege de prijs en vanwege gebrek aan vernieuwing.
Na-oorlogse lakpunten
Een belangrijke technische verandering direct na de Tweede Wereldoorlog is wanneer Koninklijke Goedewaagen van turfovens overgaat op elektrische ovens, de zogenaamde klokovens. Die bakwijze is beduidend schoner en bespaart het arbeidsintensieve turfsjouwen. Wel vraagt het een geheel nieuwe wijze van oven vullen. De pijpen worden voortaan in waaiervorm op bakplaten uitgelegd in plaats van het gebruik van pijpenpotten (afb. 39).[25] Dat daarbij de steel gemakkelijker naar de zijkant iets kan kromtrekken is een onvermijdelijk gegeven, maar men ziet hierin geen echt probleem. Ook dit kenmerk wordt een onderdeel van de ambachtelijke uitstraling van de kleipijp die vooral gericht is op de souvenirmarkt.
In de jaren 1950 en 1960 is de lakpunt naast een reguliere rookpijp ook nog dikwijls een gelegenheidspijp. Een curieus exemplaar komt van een studentendispuut en is voorzien van met potlood geschreven namen. De pijp werd in 1951 door Utrechtse studenten ingewijd en overleefde de tijd hangend aan de wand (afb. 40). Een later exemplaar als speciale opdracht in de fabriek van Goedewaagen gemaakt ziet er duidelijk professioneler uit. Hier draagt de gekaste pijp een decoratie in Delfts blauw gewijd aan Hotel Bieze in Borger (afb. 41). De pijp is van het bekende model 275, alleen vernieuwend is het zelfkleef etiket met ronde hoeken. De datering ligt tussen 1963 en 1965 ofwel uit de jaren waarin Goedewaagen zich in Nieuw-Buinen vestigde maar de pijpenproductie nog aan het Jaagpad in Gouda plaatsvond. Deze pijp ondersteunt de marketing rondom de tweede vestiging van de Koninklijke Goedewaagen.
In de jaren 1950 was Wally Frank als handelshuis in New York een belangrijke afnemer. De kleipijpen die zij bij Goedewaagen betrokken werden soms van een eigen etiket voorzien (afb. 42). In andere gevallen brengen tabaksfabrieken een etiket aan om hun eigen melange onder de aandacht te brengen. Zulke pijpen worden bij een grootverpakking tabak cadeau gedaan of tegen een stuntprijs verkocht. Een voorbeeld daarvan stamt van het huis Brinkmann uit Bremen, dat zowel lakpunten als doetels van een eigen etiket laat voorzien (afb. 43).
Het gebruikelijke blauwe papieren etiket wordt na 1950 in een wat blekere kleur gedrukt, maar de vormgeving verandert niet. Aan het begin van de jaren 1960 is het tijd voor een volgende verandering. Dan wordt het plakken van de etiketten vervangen voor een zelfklever, een sticker waaraan geen lijmpot te pas komt zodat lijmvlekken op de steel verleden tijd zijn. De hechting blijkt niet geweldig, daarom worden de rechte hoeken van het etiket afgerond zodat het etiket beter blijft zitten. Een grote verandering is het label gemaakt van plastic plakband kort daarop geïntroduceerd. Het afsnijden van het plakband laat vaak een wat slordig gekarteld randje achter. Bovendien hecht ook dit plakband slecht. Wanneer de lijm uitdroogt laat het etiket vaak los en is de pijp naamloos geworden. De tijdelijkheid van het etiket wijst ook op de geringe levensduur die men van de kleipijp verwachtte. De klant kende de breukgrens niet meer en veel pijpen sneuvelden al in de eerste weken na verkoop.
In 1958 slankt de Koninklijke Goedewaagen het assortiment gekaste pijpen drastisch af (afb. 44).[26] Een te groot assortiment blijkt inefficiënt te zijn, zeker omdat het aantal kasters en tremsters steeds verder terugloopt. Het actuele assortiment aan gekaste pijpen bestaat voortaan uit twee lakpunten, de 275 en de 448 en verder twee maatpijpen, de 334 en model 20 met het wapen van Friesland. Daarnaast worden nog elf korte pijpmodellen geleverd. Dat assortiment vervolgt men tot 1968, het moment waarop de laatste kaster en tremster de fabriek verlaten.[27] Modellen die uitverkocht zijn kunnen vanaf dat moment niet meer geleverd worden en zo loopt het assortiment in een paar jaar tijd terug tot nihil.
Het prijsniveau is inmiddels drastisch veranderd. Hoewel de verkoop nog altijd per gros genoteerd staat, is de kleipijp niet meer zo goedlopend. In 1958 zijn alleen de 275 en de 448 nog in de maak met een prijs per gros van ƒ 54.-.[28] Inmiddels zijn zij qua prijs gelijk geworden aan de maatpijp. In veertig jaar tijd vervijfvoudigde de prijs! Drie jaar later, in 1961 worden de modellen 275, 448 en de maatpijp 334 weer voor een verschillende prijs genoteerd, variërend van 70 tot 82 gulden per gros.[29] In drie jaar tijd vond er opnieuw een geweldige prijsverhoging plaats, namelijk nogmaals ruim veertig procent.
In de toonkamer van Koninklijke Goedewaagen zien we dat de lakpunten tot 1960 op het bord van pijpenmodellen nog altijd met zeven exemplaren vertegenwoordigd zijn. Sinds het begin van de twintigste eeuw is daaraan niets veranderd. Toch is dat beeld niet overeenkomstig de werkelijkheid. Van de lakpunten worden nog maar twee modellen geleverd, terwijl slechts één ervan, de 275, nog daadwerkelijk in productie is. Niet veel later wordt deze toonkamer afgebroken en neemt men definitief afscheid van een diepgaand assortiment gekaste pijpen.
Een nieuwe techniek
Een dreigend gebrek aan kasters in de jaren 1960 maakt dat Koninklijke Goedewaagen zoekt naar nieuwe technische mogelijkheden de kleipijp in productie te houden, naast het serviesgoed dat inmiddels al decennia de bestaansbasis van de fabriek is. Kleipijpen blijven echter onlosmakelijk met de bedrijfsgeschiedenis verbonden, bovendien is er nog altijd een zekere vraag. Bij het herzien van de productielijn moest de arbeidsinspanning door mechanisatie van het productieproces drastisch worden teruggebracht. Op zich is dat geen nieuw streven, al in de negentiende eeuw hebben Goudse pijpenfabrikanten gepoogd de techniek van het kasten sneller en efficiënter te maken.[30] Bij ingenieur Aart Goedewaagen III die vanaf 1960 de directie voert, is deze uitdagende operatie in goede handen. Hij ontwikkelde voor de tweede vestiging in Nieuw-Buinen vanaf 1963 al talloze machines gericht op versnelling van het productieproces en het uitsluiten van kostbaar handwerk.
Inmiddels is het gietprocedé in gipsvormen in de fabriek voor het serviesgoed zeer ver doorgevoerd, waardoor het voor de hand ligt die techniek ook voor de kleipijp te gebruiken.[31] Aart Goedewaagen realiseert zich dat een gegoten kleipijp beduidend minder aantrekkelijk is dan een gekaste, vooral vanwege het ruwe oppervlak. Omdat de kleipijp overwegend een toeristisch artikel is, besluit men toch in die giettechniek verder te werken (afb. 45). Grootste hindernis blijkt mechanisatie van het weijeren van de steel. Uiteindelijk wordt daarvoor een vernuftige maar eenvoudige oplossing gevonden. De pijp wordt gegoten in een tweedelige gipsvorm waarin zowel de weijer als de stopper zit. Deze stop krijgt een oogje waarin de weijerpunt gestoken wordt, hegeen garandeert dat de pijp altijd een open verbinding tussen ketel en steel heeft.
De proeven starten in 1968 op het moment dat er geen kasters meer zijn. Nadat een gietvorm is ontwikkeld blijkt de lakpunt op de gietbaan te stagneren, want de pijpen hebben meer droogtijd nodig dan de andere ceramische voorwerpen. Dat is omdat zij met een stop in de ketel gegoten worden. Na het ingieten moet de vorm langer staan om de klei te laten aanstijven. Om die tijd te vinden wordt een verticale gietbaan geïnstalleerd, de zogenaamde Jacobsladder of paternoster. De eerste versie daarvan wordt in 1971 gebouwd en deze voldoet uitstekend. In 1980 wordt deze machine zelfs nog vernieuwd.
Bij het gemechaniseerde product krijgt ook het steeleind een andere behandeling. Oorspronkelijk was deze geglazuurd, in Nederland komt de gebrande lak in gebruik. Beide procedés zijn nu te arbeidsintensief. Er wordt gekozen voor een matbruine verf die alleen maar opgestreken hoeft te worden. Helaas heeft deze niet dezelfde transparante uitstraling maar bij het ontwikkelen van de verf is er wel voor gezorgd dat deze slijtvast is en bovendien niet schadelijk voor de gezondheid. Het gegeven dat deze bruinpunt zo essentieel is, blijft wat bevreemdend. De oorspronkelijke Goudse pijp werd nooit met gelakte eindstukken geleverd, dat in een buitenlands kenmerk. Toch is deze bruine punt bij de uitstraling van de Goudse pijp, althans bij de gebogen lakpunt gaan behoren. Merkwaardig, want een eeuw eerder was dat fenomeen nog volledig onbekend. Wanneer het personeel van Goedewaagen in 1970 present is bij een lokale optocht in het Groningse veengebied, gebeurt dat met een wagen opgesierd met lange pijpen, een van de succesnummers en het meest kenmerkende product van de fabriek die zich in die streek had gevestigd (afb. 46).
In de collectie van het Amsterdam Pipe Museum zijn enkele proefmodellen bewaard die de stappen in de ontwikkeling van de gemoderniseerde 275 laten zien. Een merkwaardige proef heeft een gegoten ketel en een steel gemaakt in een strengenpers (afb. 47). Beide onderdelen worden vervolgens verlijmd. Bij dit ontwerp is sprake van een compromis tussen de ketel van de maatpijp model 334 en de lakpunt model 275 ofwel de ovale vorm tegenover de kromkop. Verder bestaat er een verlakte versie met op de bodem een wonderlijke achterhoekse plek (afb. 48). Zij is het bewijs voor de strijd om een vrij rookkanaal ofwel het laten aansluiten van de ketel met het rookkanaal. De lak aan de buitenzijde was bedoeld om het ruwe kleioppervlak te maskeren.
Als de pijpenproductie vloeiend verloopt en productiesnelheid gemaakt kan worden is het tijd om naast de reguliere leveringen aan speciale opdrachten te denken. Een mooi voorbeeld daarvan is de gelegenheidspijp voor Amsterdam 700 jaar stad. Op de voorzijde van de ketel is het wapenschild van de stad te zien met de jaartallen 1275 - 1975 (afb. 49). Als kleurstelling wordt voor het Delftsblauwe palet gekozen. Helaas is het resultaat toch wat koud en zakelijk maar de klant blijkt tevreden en lijkt de charme van de gekaste voorloper vergeten te zijn.
De in Delftsblauwe trant versierde lakpunt wordt door Goedewaagen ook als reclamedrager aangeprezen. Dat bewijst een lakpunt voorzien van een oer-Hollands landschapje met een opschrift om bij de Frankfurter Messe als reclame te dienen (afb. 50). Over het succes van deze acties is nauwelijks iets bekend. De speciale orders worden afgeleverd en uitgedeeld of verkocht. Binnen een afzienbaar aantal jaren is het grootste deel van de pijpen gesneuveld, slechts een enkeling blijft bewaard.
Na de Tweede Wereldoorlog blijft ook de verpakking van de pijpen aan verandering onderhevig. De traditionele vurenhouten pijpenkistjes waren al ruim voor de oorlog verdwenen. Zij maakten plaats voor een lichtere verpakkingsdoos, eerst van bruin golfkarton, later verwisseld voor oranje (afb. 51). De standaarddoos is bestemd voor een dozijn lakpunten. Voor de kartonnen verpakkingsdoos van de lakpunten wordt door meesterschilder Piet de Jong een speciaal etiket ontworpen. Uitgangspunt is de markante portretkop die Piet van der Hem al rond 1920 tekende.[32] Dit embleem wordt nu aangevuld met een tekstlint en de afbeelding van de 275. De kleur blauw stemt overeen met de kleur van de steeletiketten van de pijpen (afb. 52). Na 1960, bij de terugloop van de afname van kleipijpen, verschuift ook de verkoopeenheid van een dozijn naar kleinere aantallen.
Die kleinere verkoopeenheid benadrukt de afnemende vraag en in de loop van de jaren is de 275 zelfs geen artikel meer voor verkoop per dozijn. De pijp is een curiositeit die per stuk wordt verkocht. Om die reden wordt een passende eenstuksverpakking bedacht, gemaakt van stevig grijswit karton en met platte nietjes gehecht. Vertegenwoordiger Rob Swildens levert in 1975 het ontwerp voor deze doos. Hoofdmotief is het merkendrukblok van stichter Dirk Goedewagen uit 1779 gecombineerd met ornamentwerk in Delftsblauwe decoratietrant gedrukt in een sepiabruine inkt (afb. 53). Het is een praktische doos die het transport van een enkele pijp veilig maakt. Deze eenstuksdozen zullen tientallen jaren lang gebruikt worden. Dat de pijp in die periode nog een wezenlijk onderdeel van de omzet uitmaakt blijkt het productiecijfer dat in 1978 nog op 125.000 stuks per jaar ligt.[33]
Bewijs dat de gebogen lakpunt nog lang de verenigingspijp bij uitstek is wordt geleverd met een standaard pijpen van een lid van de Juniorenkamer De Drie Delftzeilen in Delftzijl. De standaard was het trotse bezit en de fanatieke roker die van 1975 tot 1983 zijn verzameling zag groeien en in het rek de jaarpijpen samenbracht (afb. 54). We zien dat hij de Goedewaagen 275 dan jaarlijks als feestpijp aanschaft. Slechts één enkele keer wordt gekozen voor een gekaste versie van concurrent Van der Want uit Gouda. Bij die fabriek had men in 1967 nog een pijpenmaker opgeleid die het traditionele kasten voortzette. Uiteraard was het een kwestie van marketing of van de ene of van de andere fabriek pijpen werden gekocht. Aangezien de levering via sigarenzaak Homan in Groningen liep die Goedewaagen meer trouw was dan Van der Want domineert de Goedewaagenpijp in dit specifieke geval.
Vormveranderingen in de nieuwste tijd
In 1982 is Koninklijke Goedewaagen vanwege een ordertekort gedwongen faillissement aan te vragen. Kort daarop wordt echter een doorstart gemaakt als Royal Goedewaagen. Met de wisseling van de wacht gaat het vakmanschap niet verloren. Alle machines worden overgenomen evenals de best presterende personeelsleden. We zien dat de fabriek in deze nieuwe fase nog altijd technisch hoogstaande producten aflevert terwijl het assortiment vergelijkbaar blijft. Wat betreft de 275 gaat de productie onverminderd door. Daarvan getuigt een lakpunt met het wapen van de gemeente Borger (afb. 55). Inmiddels is de gietvorm herzien waarbij de hiel iets langer is geworden en bovendien enigszins conisch. Die vorm zal enkele jaren stand houden om vervolgens weer te verdwijnen. Bij de onderhavige pijp is de opdruk niet in Delftsblauw maar in grijszwart. Als gebruikelijk is het etiket nog altijd van plakband.
Een bijzondere actie bewijst een lakpunt met het wapen van Amsterdam (afb. 56). Met dit artikel wordt de vertegenwoordiger in 2005 naar de hoofdstad gestuurd om de souvenirfunctie van de kleipijp nieuw leven in te blazen. Het bekende model 275 is dan op prachtige wijze voorzien van een strak transparant glazuur, inclusief een zeer verzorgde scherpe afbeelding in Delftsblauw, uiteraard als plakplaatjes want handschilderwerk is inmiddels onbetaalbaar geworden. Het is een geweldige verbetering ten opzichte van de feestpijp Amsterdam 750 jaar uit 1975 (vgl. afb. 49), dertig jaar eerder.
Glazuur op de lakpunt is al vanaf de jaren 1980 een uitdaging. Uiteraard komt die wens voort uit de behoefte het ruwe oppervlak te verhullen. De laatste eigenaar van Zenith, Aart van der Want, werkzaam van 1984 tot 1988, heeft de lakpunt bij die fabriek vernieuwd. Hij verbeterde de techniek van gieten, paste het model aan en realiseerde een volgeglazuurde versie. De kenmerkende kromkop krijgt een sterkere ovaalvorm om een grotere overeenkomst met de maatpijp te hebben. Begrijpelijk want de ovale ketel is in feite het originele Goudse model. Tenslotte realiseerde Aart van der Want een prachtig strak glazuur waarbij overvloedig met transfer prints in Delftsblauwe trant gewerkt werd.[34] Royal Goedewaagen kan niet achterblijven en komt met een vergelijkbaar product. Zij vormen het topsegment in het pijpenaanbod en zijn het best vergelijkbaar met de bruingelakte luxe pijpen uit het laatst van de negentiende eeuw.
Een wonderlijke uiting stamt uit het jaar 2010. Door Royal Goedewaagen wordt een gadget ofwel curiositeit gemaakt in de vorm van de kromkop pijpenkop model 275 die als drinkbekertje gebruikt kan worden (afb. 57). Met dit artikel wil de fabriek haar vierde eeuwfeest benadrukken. Ondertussen was de oorspronkelijke stichtingsdatum van de Royal Goedewaagen van 1779 verlegd naar 1610. Reden daarvoor is dat reeds in 1853 door Goedewaagen de pottenbakkerij De Star was overgenomen die voor de eigen pijpenmakerij pijpen bakte. Kort voor het jaar 2000 wees historisch onderzoek uit dat De Star al aan het begin van de zeventiende eeuw gesticht was. Daarmee kon Goedewaagen het predicaat van oudste pottenbakkerij van Nederland naar zich toe trekken. Niet voor niets luidt het opschrift op het geschenkje daarom: "TOMORROW'S DESIGN SINCE 1610" en op de voorzijde onder een gekroonde weegschaal "ROYAL GOEDEWAAGEN HOLLAND 400". Dat het cijfer 400 wat onopvallend geschreven staat, komt waarschijnlijk door het zwakke bewijs van de stichtingsdatum waarmee de fabriek zich zichtbaar wat verlegen voelde. Misschien moet dit nog een generatie wennen om overtuigend te zijn.
Het relatiegeschenk is vooral curieus als we het binnen dit verhaal interpreteren. Een ceramiekfabriek met de naam van een Goudse pijpenmakersfamilie gebruikt een Engels-Frans pijpontwerp om hun veronderstelde verjaardag te vieren terwijl het cadeautje op zich nog maar weinig met de corebusiness van de fabriek te maken heeft. De keuze is dus even origineel als bizar. Inmiddels had de fabriek de wortels met Gouda afgesneden en is de Royal Goedewaagen een volwaardige ceramische fabriek geworden op Drents grondgebied. Aan pijpen wordt alleen de 275 nog mondjesmaat geproduceerd, de Jacobsladder functioneert nog een of enkele keren per jaar voor een forse oplage. Voormalig directeur Aart Goedewaagen, bedenker van de machine, toonde zich toen hij op hoge leeftijd was gekomen zeer ingenomen met de continuering van die productie.
Laatste speciale pijpen in dit genre zijn voor rokersclubs bestemd, inmiddels een verdwijnend fenomeen in deze eeuw. Het is de voorzitter van de Nederlandse Federatie van Pijprokers eerder Stichting Pijp geheten, Cor Krans die in 2015 nog een speciale lakpunt laat maken (afb. 58). Opnieuw is een prachtig verzorgd product met toepasselijke teksten tot stand gekomen. De decoratie verbindt het jaarlijkse wedstrijdroken met het vieren van Koningsdag en daarmee is het een pijp voor twee doelgroepen geworden. Wat minder sierlijk is echter dat het plastic naametiket nog altijd toegepast wordt. Aan het begin van de twintigste eeuw was de naamsticker al uitgewerkt als op- of onderglazuur transfer op de doorroker, maar dat fenomeen bereikte de Royal Goedewaagen blijkbaar niet. Daarnaast is de rookkwaliteit van deze pijp nog altijd mager. De scherf is te hard gebakken, de porositeit te beperkt om de roker rookgenot te geven, iets dat je van een pijp mag verwachten. Alleen wie een vooroorlogse lakpunt opsteekt, merkt hoe mild een kleipijp kan roken. Ook dat aspect schijnt men tegenwoordig vergeten te zijn.
Retrospectief
Voor de roker is pijpmodel 275 aanvankelijk een buitengewoon geliefd pijpontwerp geweest. De pijp was een welkom alternatief tussen de lange maatpijp en de kortgesteelde modellen. Tussen 1880 en de Eerste Wereldoorlog zorgde zij voor de overgang van de maatpijp naar korter gesteeld rookgerei. De ruime ketel maakte de pijp geschikt voor de traditionele Hollandse tabak, baai en semi-baai dat in het interbellum nog talloze rokers kende. Na 1950 verminderde het belang van die tabaksmelanges, de mixture ging overheersen. Mede daardoor nam de interesse voor de lakpunt af en verleerde de roker het behoedzaam trekken aan de pijp.
In de eenentwintigste eeuw is de gebogen lakpunt model 275 zelfs definitief de kenmerkende Goudse kleipijp geworden. Iedereen is de geschiedenis ervan vergeten totdat dit schrijfwerk de lezer wakker maakt. Het laat zien dat het artikel wortels in drie landen heeft en generaties lang populair was al verdween geleidelijk de relatie met Gouda. Het gietprocedé dat in de jaren 1960 in Drenthe werd geïntroduceerd markeert het keerpunt van de populariteit van de lakpunt. De veel ruwere pijp voelde niet meer prettig aan en de afgenomen porositeit gaf een hetere rook en dus een slechte smaak. Pijprokersclubs, de laatste serieuze rokers uit deze pijpensoort, kregen om die reden een hekel aan wat zij noemden steen, ter onderscheid van bruyèrehout. Bovendien was bij die gegoten producten de rookdoorvoer vaak niet optimaal en zo devalueerde de pijp geleidelijk tot een souveniritem. Het werd steeds sterker een pijp voor aan de wand en niet langer om de brand in te steken. Inmiddels zijn we een generatie of twee verder en kennen jonge mensen de lange kleipijp zelfs niet meer. De wens zo’n typisch Hollands product te bezitten is nog nauwelijks aanwezig waardoor het laatste belang namelijk dat als souveniritem ook verdwijnt. Dat de verkoop steeds verder afneemt zal dus niemand verbazen.
Voor de archeologie komt geleidelijk de tijd dat de 275 en de andere lakpunten een rol gaat spelen als object waarvan een scherpe datering wordt verwacht. Als bodemvondst moet een dergelijke pijpenkop de datering van een grondlaag opleveren, zoals veel kleipijpen in het verleden al hebben gedaan. Op dat moment krijgt dit schrijfwerk nieuwe waarde want de kennis van onze gespecialiseerde verzameling leidde tot dit epistel dat later als instrument gebruikt kan worden voor een scherpe datering. Door over een tijd van 120 jaar de geringe vormveranderingen te registreren wordt het mogelijk de verschillende minutieuze varianten over de tijd uit te zetten en nauwgezet te dateren. Daarbij gaat het niet om grote periodes, zoals bijvoorbeeld het persen en gieten te bepalen, maar om vaste ijkpunten afleesbaar aan de vaak triviale veranderingen in model, hielvorm, merkwijze of afwerking.
Tot slot wil ik dit artikel opgedragen aan Aart Goedewaagen, in leven directeur van N.V. Koninklijke Pijpen- en Aardewerkfabriek Goedewaagen. Het is uit zijn mond dat ik de basis van dit artikel optekende. Hij leerde mij dat het verhaal van de technische innovaties een stuk van de productgeschiedenis blootlegt.[35] Op innemende wijze liet hij mij zien hoe een fabrikant mee moet gaan met de veranderingen in de maatschappij, de smaak van de tijd en de grillen van de consument. Zo leerde ik meer professioneel kijken naar de structuren en patronen die zich in een Nederlands fabrieksbedrijf voltrekken en waarvan ik iets in dit artikel heb neergelegd.
© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2022
Afbeeldingen
- Roker met lakpunt, uitsnede uit een tafereel van diverse rokers. Engeland, Henry William Boyne, 1792.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.244
- Roker met halvelange lakpunt. Engeland, onbekende kunstenaar, 1800-1840.
Amsterdam Pipe Museum APM 1.761
- Roker met halvelange lakpunt. Parijs, Paul Gavarni, 1853.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.252
- Tabakspijp met glazed tip en snijfilt. Bristol, Richard Ring, 1850-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.801c - Persvorm van ijzer in twee delen met afsnijdersgleuf. Londen, Robert Jones, 1840-1855.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.430
- Doosetiket voor tweestuksverpakking. Brosely, William Southorn, 1880-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.858
- Catalogus met serie lakpunten voor de Engelse markt. Saint-Omer, Louis Fiolet, 1830-1840.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.257
- Glazed tip met borstbeeld van koningin Victoria. Saint-Omer, Louis Fiolet, 1830-1840.
Amsterdam Pipe Museum APM 353b
- Glazed tip met zittende koningin Victoria en een knielende slaaf. Saint-Omer, Louis Fiolet, 1830-1840.
Amsterdam Pipe Museum APM 353c - Droogbak voor gebogen lakpunten. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 24.955 - Persvorm van messing voor middeleind met figurale peer. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 286, 1880-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 12.286 - Catalogus nr. 1 met dubbele pagina met de serie lakpunten. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1892.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.996
- Sigarenhouder met peer als ketel en boomblad op de steel. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.302b - Vroege versie van de 275 met geglaasde ketel en rechte steel. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1880-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.157 - Vormenschrift met modelnummers en pijpennamen. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.199 - Lakpunt met borstbeeld van Paus Leo XIII. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1885-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.167b - Twee persvormen van model 275 met sterke slijtage. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1880-1950.
Amsterdam Pipe Museum APM 12.275ab
- Reliëfmerk ES gekroond in de steel voor de lakpuntpijp. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.302b, APM 12.286 - Steelintaglio met merknaam Goedewaagen met enkele en dubbele letter A. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1885-1900.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.167a, APM 13.157 - Standaard etiket en twee nummeretiketten voor veelgevraagde pijpmodellen. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900-1920.
Amsterdam Pipe Museum APM 4.491 - Lakpunt boeket met roos, afgewerkt met lichtbruine lak. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1880-1890.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.301c
- Lakpunt model 448 afgewerkt met bamboebeschildering. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.307c - Cataloguspagina’s met selectie lange pijpen. Gouda, firma P. van der Want Gzn., 1915-1925.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.382b - Middelkop met WS-merk in reliëf. Gouda, firma P. van der Want Gzn., 1880-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.378d - Cataloguspagina’s met selectie lange pijpen. Gouda, firma P. van der Want Gzn., 1915-1925.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.382b - Catalogus Zenith met lakpunten samen met gemonteerde doorrokers. Gouda, firma P.J. van der Want Azn., Zenith, 1930-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 19.356a - Beschilderde souvenirpijp “VOOR U UIT GOUDA”. Gouda, Firma Nico van Duijn-Van Velzen, 1895-1915.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.601 - Lakpunt met stadhuisgevel van Gouda. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1910-1925.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.311
- Pijpenkop met model 275 met eenvoudige souvenir beschildering. Gouda, firma De Jong & Co., 1934-1940.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.621
- Doos met huwelijkspijp van Douwe Komter inclusief een tweede pijp. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1900-1902.
Amsterdam Pipe Museum APM 16.289
- Huwelijkspijp met sitspapier beplakt. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1915-1917.
Amsterdam Pipe Museum APM 13.337
- Lakpunt gelegenheidspijp voor de vrijmetselarij 1836-1936. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1936.
Amsterdam Pipe Museum APM 2.475
- Brekelingen met gelakt steeleind afgebeeld in catalogus 4a. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1906.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.995 - Brekeling luxe beschilderd met bruine lak en steel in bamboe. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1890-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 3.457b
- Brekeling beschilderd als ijspijp met Nederlandse driekleur. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1930-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 20.709a
- Brekeling gladde shag met glazuur steeleind. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 163, 1890-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.884a
- Brekeling veershag met glazuur steeleind. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 164, 1890-1910.
Amsterdam Pipe Museum APM 8.437a
- Rekening met vermelding van de lakpunt 275. Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, 1919.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.095
- Vullen van de klokoven met model 275. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1966.
Amsterdam Pipe Museum APM 17.121
- Utrechtse studentenpijp met handtekeningen van de dispuutgenoten. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1951.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.582
- Model 275 opgedragen aan Hotel Bieze in Borger. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1963-1965.
Amsterdam Pipe Museum APM 6.521
- Lakpunt met label van Wally Frank uit New York. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 2.699a
- Lakpunt model 275 met label voor Brinkmann tabak. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1960.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.720
- Cataloguspagina met het ingeklonken assortiment kleipijpen. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1955.
Amsterdam Pipe Museum APM 7.578
- Tweedelige gipsen gietvorm als eerste proef om in een machinale tafelpers te gebruiken. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1968.
Amsterdam Pipe Museum APM 12.275c
- Praalwagen met personeel met pijpmodel 275. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1968-1972.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.018
- Proefpijp met ovale gegoten ketel en gebogen steel uit een strengenpers. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1965-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 14.721
- Proefpijp model 275 gegoten in proefmal met nog de oude kleine spoor. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1965-1970.
Amsterdam Pipe Museum APM 11.933
- Gelegenheidspijp Amsterdam 700 jaar, 1275 – 1975. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1974-1975.
Amsterdam Pipe Museum APM 5.289 - Lakpunt als relatiegeschenk voor de Frankfurter Messe. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1975-1982.
Amsterdam Pipe Museum APM 9.978 - Kartonnen doos voorzien van opgeplakt etiket met reclame. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1975.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.938/9 - Etiket voor kartonnen verpakkingsdoos met vignet van Piet van der Hem. Gouda, Koninklijke Goedewaagen, 1950-1975.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.262a - Eenstuksverpakking voor lakpunt 275 met opdruk in bruin. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1965-1975.
Amsterdam Pipe Museum APM 10.942b - Standaard met jaarpijpen van "JKDDD", de Junioren Kamer De Drie Delfzeilen uit Delfzijl. Nieuw-Buinen, Koninklijke Goedewaagen, 1975-1983.
Amsterdam Pipe Museum APM 21.111, APM 21.111bis - Lakpunt met wapen van de gemeente Borger. Nieuw-Buinen, Royal Goedewaagen, 1982-1984.
Amsterdam Pipe Museum APM 9.979 - Lakpunt wapen van Amsterdam. Nieuw-Buinen, Royal Goedewaagen, 2005.
Amsterdam Pipe Museum APM 18.744 - Bekertje als gelegenheidsgeschenk bij het vierde eeuwfeest. Nieuw-Buinen, Royal Goedewaagen, 2010.
Amsterdam Pipe Museum APM 22.364
- Geglazuurde lakpunt Koningsdag 2015. Nieuw-Buinen, Royal Goedewaagen, 2015.
Amsterdam Pipe Museum APM 23.697
Noten
[1] Duhamel du Monceau spreekt in 1777 ook van Anglaises, dan gaat het om kromkoppen met een rechte steel. De betekenis van de aanduiding Anglaise verschuift in de loop van de negentiende eeuw van de Engelse ketelvorm naar de licht gebogen steel.
[2] APM 10.257, p 15-17.
[3] APM 7.348.
[4] APM 10.206. Zie ook: Don Duco, “Een prijslijst van 1873”, Pijpelijnjtes, VIII-3, 1982, p 17-18.
[5] D.H. Duco, Bronnen tot de geschiedenis van de pijpennijverheid in Gouda, Amsterdam, 1976 e.v. Gouda, maart 1965 Historie van “de Star”.
[6] D.H. Duco, Koninklijke Goedewaagen, een veelzijdig ceramisch bedrijf, Leiden, 1999, p 44.
[7] Ibidem noot 5.
[8] APM 10.199 Nummers van pijpen en vormen.
[9] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 13-03-1820. Veilingcatalogus Huis Verzijl meldt Engelsche Kollegies, Krom of Engelsche koppen en korte Engelschen met hielen. Al deze woorden Engelsche hebben betrekking op de ketel van de pijp zoals ook bij Duhamel du Monceau.
[10] Don Duco, Interessante rekeningen van een uitverkochte fabrieksvoorraad, Amsterdam, 2013, afb. 12a.
[11] APM 5.301c.
[12] APM 4.491, APM 1.856.
[13] APM 6.318. Model 40 longue fine courbée.
[14] APM 16.382a. Pagina 14-15 met serie lakpunten met grootkop, middelkop en shagpijp met boeketje.
[15] APM 10.053. Catalogus 6, p 41, model 396 is afgebroken model 448 maar wel met lakpunt.
[16] APM 10.219.
[17] APM 10.035a. Winkelkaart met prijzen uit 1916.
[18] APM 10.096a. Prijslijst 1900.
[19] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 1912-1918.
[20] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 1914, p 3.
[21] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 1912-1918.
[22] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 01-06-1914 versus 1919.
[23] APM 7.089. Brugge 1919 en 1920.
[24] Don Duco, Een lonenboek uit het jaar 1917, Amsterdam, 2017.
[25] Duco, (Koninklijke Goedewaagen), 1999, p 129, afb. 200.
[26] Duco, (Koninklijke Goedewaagen), 1999, p 148, foto 241.
[27] Duco, (Koninklijke Goedewaagen), 1999, p 181.
[28] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, april 1958.
[29] APM 6.223bc. 1961 model 275 ƒ 75,60 per gros, model 448 ƒ 70,80 per gros en maatpijp model 334 ƒ 82,20 per gros.
[30] Duco, (Koninklijke Goedewaagen), 1999, p 76.
[31] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Gouda, 11-05-1989.
[32] Ibidem, noot 30, afb. 103. Piet van der Hem, c. 1920.
[33] Anoniem, "Goedewaagen stenen pijpen, zo'n 125.000 stuks per jaar", SHS-Magazine, III/3. 1978. Dit cijfer is inclusief de productie van holwandige pijpen.
[34] APM 13.253-13.257.
[35] Duco, (Bronnen Gouda), 1976 e.v. Schoonloo, 11-05-1989.