A cess pit find from The Hague
Auteur:
Don Duco
Original Title:
Een putvondst uit Den Haag
Année de publication:
1980
Éditeur:
Pijpenkamer Icon
Magazine:
Pijpelijntjes
Description :
Discussion of finds of seventeenth-century clay pipes of two qualities and different origins that are characteristic for their time period.
Het toenemen van het aantal vrijgravers in de Randstad leidde tegen het eind van de zestiger jaren tot het intensiever doorzoeken van de graafterreinen. Aanvankelijk werd er voornamelijk in stortlagen gegraven, maar het werken in groepjes van drie of vier personen maakte het mogelijk ook de beerputten te legen. De beerput is eeuwen lang het huisriool geweest. Zij is beslist niet als put voor huishoudelijk afval gebouwd, maar het gebeurde geregeld dat een stuk aardewerk of een ander voorwerp in de put verdween.
De inhoud van de beerput is verschillend en hangt af van de wijze van huishouden. Wanneer de huisvrouw alle aardewerkscherven en pijpestelen verzamelde en in de put wierp, dan hebben we kans veel compleet materiaal te vinden. Was zij slordig, dan belandde niet al het schervenmateriaal in de put en komen er veel incomplete stukken te voorschijn. Vooral de pijpvondsten verschillen per put. Meestal is het aantal pijpen, dat uit een beerput te voorschijn komt, gering. Dit is geen aanwijzing dat de gebruikers van de put geen rokers waren, maar dat men zich op een andere manier van de gebroken of verstopt geraakte pijpen ontdeed. Een uitzondering vormen de putten van tabakskroegen, herbergen en logementen. Hier vinden we meestal een groot aantal pijpfragmenten. Dit is begrijpelijk wanneer we bedenken dat juist in deze gelegenheid intensief gerookt werd. Over het algemeen zijn de pijpen uit deze putten weinig doorgerookt. De gasten kochten er een pijp en rookten deze tot hun vertrek, dikwijls maar één avond. Over een put van een herberg of logement gaat dit artikel.
Het materiaal werd in de zomer van 1979 gevonden in een kleine rechthoekige beerput in de Wagenstraat in Den Haag. De inhoud van de put bestond uit aardewerkscherven - voornamelijk van gebruiksaardewerk - en pijpfragmenten. Doordat de put erg vol zat, was het meeste materiaal gebroken. In totaal werden rond de vijftig pijpekoppen gevonden. Schematische verwerking van het materiaal is helaas niet mogelijk. De pijpen werden uit de tweede hand gekocht en alleen de betere stukken werden bewaard. Het materiaal stamt uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Naar kwaliteit kunnen we de pijpen in twee groepen verdelen: de pijp van de betere kwaliteit en het eenvoudige produkt.
Vijf zogenaamde betere produkten wil ik hier bespreken. In stijl komen deze pijpen overeen. Het zijn pijpen uit Goudse werkplaatsen en zij kenmerken zich door een slanke, fraai afgewogen ketel en een dikke steel. De afwerking is goed. De vormnaden sluiten goed aan en de naden zijn keurig weggestreken. De ketelopening is gebotterd en rondom van een radering voorzien. Het zijn oorspronkelijk lange pijpen geweest met een steellengte van zo'n 45 centimeter. Op het zwaartepunt van de steel dragen zij een bandstempel versiering, bestaande uit een geometrisch patroon. Dergelijke intaglio-versieringen werden met een plat metalen plaatje aangebracht. Na het decoreren van de steel werd de pijp met een agaatsteen gepolijst. Bij het glazen van de steel werd de agaatpunt bij de versiering steeds opgelicht. Op de hiel van de pijp vinden we het makersmerk.
De eerste pijp heeft als merk het gekroonde WK-monogram (afb. 1). Maker is de Gouwenaar Willem Claesz., officieel Willem Claesz. Boot geheten. Volgens de boekhouder van het Pijpenpand merkte hij met het WKmonogram. In het beleenboek komen we hem tegen van 1686 tot 1697. Zijn bedrijf dateert echter van vóór 1686. Over de produktie van Willem Claesz. Boot is weinig bekend, maar pijpen met het WK-monogram worden niet geregeld gevonden.
Een veelvoorkomend merk in de pijpvondst uit de Wagenstraat is de posthoorn. Hiervan werden drie pijpen gevonden met een aardige steellengte (afb. 2). De maker van deze produkten is waarschijnlijk Daniel van Hoorn. Deze Goudse pijpmaker bezat in de periode 1660 - 1680 een aanzienlijke pijpmakerij, hetgeen aansluit bij de talloze produkten die in westelijk Nederland van hem gevonden zijn. Aardig is het verschil in steelversiering. Alle drie bestaan uit een geometrische band met centraal een parelrand, aan weerszijden geflankeerd door zig-zag banden en afgesloten door rijen raderingen. In uitvoering variëren zij van een wijd opgezette versiering tot een compacte decoratie.
De volgende figuur toont een produkt van betere kwaliteit, gemerkt met het anker voorzien van de initialen II (afb. 3). Maker is Jan Janse Anker. Vanaf 1686 komt hij als meester in de boeken voor, maar hij heeft zijn bedrijf al eerder opgezet. Zijn pijpmakerij was groot en draaide tot na 1724. Verschillende malen komt hij in het archief voor. De vermelding uit het jaar 1704 is het aardigst. Door de gildedeken Jan Lambertsz. Schoon en door Cornelis de Lange wordt hij van merkimitatie beschuldigd. Ook de broers van Jan Janse zijn pijpmakers. Zij zetten eveneens het anker als merk, echter van andere initialen voorzien. Gerrit Janse Anker merkte met de initialen GI aan weerszijden van het anker, terwijl Hendrick Janse Anker de letters HI gebruikte.
De tweede groep pijpen is van eenvoudige kwaliteit. Twee modellen zijn hier duidelijk in de meerderheid. Het eerste is een pijpmodel met een zware langgerekte vormeloze ketel (afb. 4). De kwaliteit is mager: de kop is gebotterd maar de radering ontbreekt, de steel is onversierd en de pijp draagt geen merk. De steel meet 25,6 cm. Aangezien dit ketelmodel niet uit andere plaatsen bekend is, hebben we hier zeer waarschijnlijk met een Haags produkt te doen. De enige pijpmaker uit de residentiestad is Jacob Westerbaen, die zijn bedrijf vermoedelijk in het jaar 1650 begon. Uit dat jaar zijn twee aktes van hem bekend, waarin hij jongens als pijpmakersleerling aanneemt. Helaas zijn noch over Westerbaen, noch over de Haagse pijpennijverheid verdere gegevens bekend, zodat we de pijp met de vormeloze ketel slechts aan zijn werkplaats kunnen toeschrijven .
Het tweede produkt van eenvoudig maaksel is een pijp met een slanker model ketel (afb. 5). Op de zij van de pijpekop is een stippelroos-versiering aangebracht, bestaande uit een gestileerde vierbladige roos met kelkbladen. Ook het model van deze pijp is weinig krachtig en duidt niet op een bepaalde herkomstplaats. De pijp kan zowel in Den Haag als in een bedrijf in een andere plaats gemaakt zijn. Aardig is wel dat aan de linker bovenrand van de ketelopening een restje geelgetint loodglazuur zit, het bewijs dat de pijp met loodglazuuraardewerk samen gebakken is.
De vondst is een aardig bewijs dat eenvoudige lokale produkten en hoogwaardige kwaliteitspijpen van elders naast elkaar gebruikt werden. Bovendien geeft de ketelinhoud aan, dat men verschillende formaten pijpekoppen naast elkaar gebruikte.
Het dateren van de pijpvondst is niet eenvoudig. De Goudse kwaliteitspijpen zijn gedurende een langere periode gemaakt, maar dateren niet van vóór 1660. Een nauwkeurig onderzoek naar de Goudse makers kan een exacter jaartal opleveren. De twee groffe pijptypen zijn eveneens moeilijk in de tijd te plaatsen. De eenvoudige pijp was weinig aan mode onderhevig en mallen van deze pijpen waren gedurende een langere periode in gebruik.
De beerput wekt het vermoeden dat deze over een periode van niet meer dan tien jaar gevuld is. Dit zal gebeurd zijn ergens tussen 1670 en 1690. Datering volgens de H.B.O.- formule van Friederich levert voor de twee groffe pijpen de jaren 1639 en 1671 op. De Goudse produkten komen met de formule op 1630, 1633 (2x), 1637 en 1641. Een correctie van de dateringsgrafiek is hier dus geboden. Bij het berekenen van de formule ging Friederich van een gelijkmatige groei van de pijpekop uit. Dit is juist, maar hij vergat er rekening mee te houden, dat de groffe en fijne pijpen na circa 1650 ieder hun eigen ontwikkeling doormaken. Een ontwikkeling die zich moeilijk in een eenvoudige grafiek laat vastleggen.
© Don Duco, Amsterdam/Leiden, 1980.
Afbeeldingen
- Tabakspijp met dubbelconische ketel en hielmerk WK monogram gekroond. Gouda, Willem Ketel, 1655-1675.
Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon, Pk 2.995 - Tabakspijp met dubbelconische ketel en hielmerk posthoorn. Gouda, Abraham Danielsz. van Hoorn, 1660-1680.
Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon, Pk 2.730 - Tabakspijp met dubbelconische ketel en hielmerk anker met initialen II. Gouda, Jan Jansz. Anker, 1655-1675.
Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon, Pk 134a - Tabakspijp met dubbelconische ketel zonder hielmerk. ’s-Gravenhage, 1660-1685.
Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon, Pk 7.504 - Tabakspijp met dubbelconische ketel met aan weerszijden in reliëf een stippelroos. ’s-Gravenhage, 1650-1680.
Amsterdam, collectie Pijpenkamer Icon, Pk 7.505
Literatuur
Don Duco: De tabakspijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, (Hfst. Gouda en 's Gravenhage) B.A.R.-International Series, Oxford, verschijnt 1981.