The Jacob pipe, the most popular for a century
Auteur:
Don Duco
Original Title:
De Jacobpijp, een eeuw lang de populairste
Année de publication:
2010
Éditeur:
Stichting Pijpenkabinet
Description :
Extensive article about the origin, development and decay of the Jacob pipe, including a table with the model numbers, inscriptions and period of production.
De Jacobpijp was indertijd een begrip onder pijprokers en is dat tegenwoordig nog onder pijpenverzamelaars. Kenmerkend voor deze tabakspijp is de tronie van een bebaard manshoofd, getooid met een tulband met twee afhangende kwasten. Aan de onderzijde is de pijpenkop standaard voorzien van twee rechthoekige tekstschilden met het opschrift "JACOB". Het is een pijp die oneindig veel rokers heeft gekend en die als verzamelaarsobject veel pennen in beweging heeft gebracht.
Naast de rokers van weleer raakten ook de verzamelaars geobsedeerd door de frequente verschijning van deze baardman onder de pijpen en zagen daarin direct de uitdaging zo veel mogelijk verschillende exemplaren bijeen te brengen. Een dankbare taak want iedere Franse en Belgische fabriek van enige omgang had Jacobpijpen in wisselende formaten in zijn assortiment. Zonder gefundeerd naar deze pijp te kijken verschenen alras allerlei speculaties over de oorsprong en de betekenis van deze bebaarde mannenkop.
Dit artikel behandelt de Jacobpijp vanuit verschillende gezichtspunten. Het neemt de lezer mee naar de oorsprong en de betekenis van de uitbeelding, het verklaart het onderwerp en belicht hoe deze voorstelling zo populair kon worden. Verder beschrijft het de pijpen van de verschillende fabrieken en duidt de kenmerken en datering. Zijdelings komen zelfs de look-alikes ter sprake. Het nawoord vat de populariteit van dit pijpmodel samen. Ten behoeve van de verzamelaar is ook een index opgenomen van de honderd Jacobpijpen die zich in de collectie van het Pijpenkabinet in Amsterdam bevinden.
Beschrijving
De kop van de Jacobpijp heeft de vorm van een gebaard mannenhoofd voorzien van een tulband (afb. 1). De baard is breed uitgegroeid en aan de voorzijde in lange lokken gemodelleerd. De vorm hiervan is soms enigszins rechthoekig, in andere gevallen eerder met een halfcirkelvormig eind of zelfs een waaier van baardpunten. Echt naturalistisch is de baard niet en het tamelijk vlak uitgevoerde gezicht is daarmee in harmonie. Aan de achterzijde van de lange baard zijn overlangs twee rechthoeken aangebracht, ieder voorzien van het opschrift "JACOB". Kenmerkend is dat deze beide tekstpanelen vaak doorsneden worden door een verdikte rand. Die maskeert een vierde vormdeel dat aan de achteronderzijde van de pijpenkop moest worden aangebracht om de pijp goed lossend uit de persvorm te kunnen halen. De rookkamer van de pijp is betrekkelijk diep, maar het gedeelte van de baard is een loze toevoeging louter voor de vormgeving en voor het comfortabel hanteren van de pijp. De Jacobpijp is vanwege de lange baard hoofdzakelijk als manchetpijp uitgevoerd. Met zijn afgeknotte steel voorzien van een verzwaarde verstevigingsrand kon de kop aan een separaat roer van hout of een ander materiaal worden gestoken.
De tulband is versierd met oogjes of noppen in reliëf waarmee het borduurwerk van de stof wordt gesuggereerd. Aan de voorzijde van de tulband is doorgaans een golvend of boogvormig tekstlint aangebracht, de enkele keer dat het lint ontbreekt is hier een halve maan te zien. Het tekstlint op de tulband van deze Franse pijp draagt verschillende opschriften. De meest gangbare is "JE SUIS LE VRAI JACOB", daarnaast wordt het woord vrai wel vervangen voor "BEAU" of "NOUVEAU". In zeldzame gevallen lezen we hier "GRAND" om het formaat van de pijp te onderstrepen. Ter stimulering van de verkoop gebruikte één fabrikant het opschrift "DEMANDEZ JACOB". In België is de Jacobpijp ook gemaakt met nog meer variatie in opschriften; zij zullen nog nader ter sprake komen.
Meer dan enige andere figuurpijp volgt de Jacobpijp een vast vormgevingsconcept, uitgevoerd in harde lijnen, resulterend in een tamelijk stoere kop. Geen van de fabrieken varieert hierop met een meer artistieke gravering of onverwachte, joyeuze vormgeving. Dit wil overigens niet zeggen dat de Jacobpijpen zich niet van elkaar onderscheiden in details van het borduurwerk op de tulband of de uitwerking van de baard. Overigens getuigen deze details altijd van een zorgvuldige vormgeving, waardoor zij passen in de traditie van de Franse figurale pijp met een afgewogen ontwerp als belangrijkste aspect. Pas in de latere tijd zien we in de modellering enig verval, iets dat hand in hand gaat met de algemene kwaliteitsvermindering van de kleipijp.
Vrijwel alle Jacobpijpen zijn voorzien van een signatuur van de maker, in veel gevallen langs de binnenrand van de rechthoekige naamschilden. Het merk kwam tot stand door afslaan in de vorm en is dus in reliëf uitgevoerd. Bij enkele fabrieken werd nog een ingedrukt stempel met de initialen van de maker toegevoegd. Omdat de productie bij de grotere Franse bedrijven sterk gestandaardiseerd was, wordt naast het fabrieksmerk ook doorgaans het modelnummer opgenomen. Juist bij de Jacobpijp, die dikwijls in verschillende formaten werd geleverd, is het aangeven van het modelnummer praktisch, het voorkomt verwarring bij bestelling.
Tenslotte zijn de meeste Jacobpijpen nog nabehandeld. De gangbare afwerking is een beschildering in meerkleurig email. Daarbij wordt steeds hetzelfde concept gevolgd: naast de ogen ook de lokken van de baard en de decoraties op de tulband, dat laatste doorgaans in heldere kleuren. In enkele gevallen wordt zelfs de tekst "JACOB" aan de onderzijde met emailverf aangezet, al geeft dat niet altijd een mooi strak effect. Belgische Jacobpijpen kennen meer variaties in afwerking. Daar komen ook voorbeelden voor die volledig geglazuurd zijn in de kleuren gespikkeld oranje of geel, al dan niet met enkele bruinaccenten. Daarnaast bestaat een zeldzame afwerking met gebrande lak. Uit de latere tijd zijn Jacobpijpen bekend in rode kleikleur die vooral in Zuid-Frankrijk gemaakt zijn. Ook bestaan er zwartgebakken versies, al zijn die zeer zeldzaam.
Als rookpijp oogst dit pijpontwerp succes vanwege de lange, breed uitwaaierende baard, die praktisch is bij het vasthouden, niet alleen door de vorm maar vooral ook omdat dit deel van de pijp niet warm wordt. Nadeel van die vormgeving is dat het de pijp zwaar maakt, al is dat voor de Jacobpijp misschien geen bezwaar omdat de pijp tijdens het roken toch met de hand ondersteund werd. De mode in de tijd van ontstaan dicteerde nog lange roeren van weichselhout, vaak langer dan twintig centimeter waardoor men de pijp altijd vanuit de hand rookte. Later wordt het roer korter en lichter. Het succes van de Jacobpijp zorgde voor navolging bij talloze pijpenfabrieken. Zo zijn door minstens acht pijpenfabrieken in Frankrijk, vijf in België, zes in Duitsland en tenslotte nog één in Nederland Jacobpijpen gemaakt.
Betekenis van de voorgestelde
Het duiden van voorstellingen op kleipijpen lijkt vaak zo eenvoudig maar blijkt in de praktijk dikwijls buitengewoon lastig. Niet verwonderlijk dat er ook bij de Jacobpijp meer verwarring is ontstaan dan duidelijkheid is geschapen. In algemeen opzicht sluit de Jacobuitbeelding aan bij de hausse aan pijpen gewijd aan het Noord-Afrikaanse avontuur waarin Frankrijk de hoofdrol speelde en waar het keizerlijke leger aanzien verwierf. In de nadagen van de Seconde Empire bestond onder de groep royalistische rokers ruime belangstelling voor de parades van militaire figuren die de keizerlijke macht toonden met fraai uitgedoste legereenheden in imponerende kostuums. De exotische uitstraling van de zoeavenkorpsen appelleerde natuurlijk aan de fantasie van de talrijke toeschouwers langs de weg. Sommige auteurs vinden dat de oorsprong van de Jacobpijp daar ligt. In dat geval gaat het dus niet om de uitbeelding van een bestaande persoon maar om een karakterfiguur. Onbevredigend bij deze hypothese is dat het opschrift Jacob niet geduid wordt en dat maakt deze bewering zwak.
Beter ingevoerde Franse auteurs refereren bij de toeschrijving van de Jacobpijp aan een bestaande persoon, een zekere Henri Jacob, die fanfaretrombonist in het leger was tijdens het Seconde Empire. Ook zij trekken de pijp dus in de keizerlijke sfeer. Dat de Jacobpijp niet de fanfaretrombonist Henri Jacob voorstelt is echter gemakkelijk te bewijzen. Henri Jacob (1828-1913) was een contemporaine figuur, die aanvankelijk dienst nam in het zevende regiment van de Huzaren in Noord-Afrika. Terug in Parijs kreeg hij een post bij de zoeaven van de keizerlijke garde en daar speelde hij trombone in de muziekkapel. In die rol viel hij op en werd onder de royalisten populair. Publicist Jean-Léo stelt in zijn fraai uitgevoerde Les pipes en terre françaises terecht dat de Jacobpijp echter niet de trombonist Henri Jacob uitbeeldt zoals door veel verzamelaars wordt beweerd.[1] Steekhoudend argument is dat de trombonist Jacob een korte puntige baard had en geen tulband droeg en daarmee heeft Jean-Léo gelijk. Toch zag Jean-Léo over het hoofd dat de tulband wel op waarheid berustte, doch dit element uit een latere fase van zijn leven dateerde.
Na zijn diensttijd, vanaf het jaar 1866, begon Henri Jacob een nieuwe carrière, nu als spiritueel genezer. Onder de naam Le Zouave Jacob of Le Zouave Guérisseur startte hij seances om zijn geneeskunsten als medium uit te oefenen. Dat deed hij in een exotisch en theatraal zoeavenkostuum waarmee hij zijn opvoeringen een overtuigend mystiek karakter gaf. Dankzij zijn wonderlijke uitdossing aangevuld met een tulband en zijn onverwachte genezingen werd hij al snel het onderwerp van de dag. De verbazingwekkende successen die hij behaalde om zieken te genezen ook al was hij in medisch opzicht volstrekt ongeschoold, maakten hem tot de held van het volk. Door zijn seances tegen betaling in het openbaar uit te voeren had hij tot aan zijn dood niet alleen faam maar ook een goed inkomen.
Tijdens mijn onderzoek naar de populariteit van Henri Jacob trof ik een karikatuurprent aan gemaakt door de kunstenaar André Gill en gepubliceerd in het tijdschrift La Lune op 1 september 1867 (afb. 2). Die contemporaine prent bewijst dat de uitbeelding van de genezer geen overeenkomst heeft met de Jacobpijp. Gill steekt in zijn kunstwerk de draak met Le Zouave Guérisseur, die door velen als een oplichter werd gezien. Hij beeldt Henri Jacob uit zoals hij zijn seances hield met korte baard en gekleed in een zoeavenkostuum met tulband. Die tulband klopt in feite niet want zoeaven dragen een vilten muts met afhangende kwast. In de prent is Henri Jacob staande te zien met een groot hoofd en opgeheven handen, de geneeskracht straalt uit zijn ogen en daalt van zijn handen neer. Weergegeven is dus dezelfde trombonist Jacob, maar nu in een nieuwe rol.
Interessant is dat de pijpenfabrikant Edmé Gisclon uit Montereau zich op de prent van Gill inspireerde en onder modelnummer 649 een karikatuurpijp op de markt bracht (afb. 3). Hierin is Henri Jacob uitgebeeld met een groot hoofd en een klein lichaam net zoals bij Gill. Helaas was het technisch niet mogelijk de opgeheven armen van de genezer in de pijp uit te beelden en die zijn bij de pijpenkop dus wat statisch langs zijn lichaam geplaatst. Ook konden de genezende stralen die uit zijn ogen en zijn handen kwamen niet in de vormgeving geïncorporeerd worden. Wel kopieerde Gisclon de persoon zoals hij was, met een snor en bescheiden sik. Dat Gisclon in zijn catalogus dit pijpmodel onder de neutrale naam van Zouave grotesque adverteerde, heeft een duidelijke reden. Fabrikanten brengen vaker voorstellingen gericht op een bepaalde actualiteit, maar kiezen vervolgens een eenvoudige en begrijpelijke naam om de algemene verkoop te stimuleren. Dat gebeurde dus ook hier. De driedelige persvorm voor deze bijzondere pijp kreeg in Gouda nog een tweede leven (afb. 4).
De verwarring tussen Henri Jacob en de Jacobpijp is op zich niet zo verwonderlijk. De zogenaamde genezingen van deze veelbesproken figuur gaven ruimschoots aanleiding om pijpen daarvan op de markt te brengen. Toch is de schepping van Edmé Gisclon tot nu toe de enige die bekend is en letterlijk de persoon van Henri Jacob betreft. De Jacobpijp met zijn lange baard heeft daarmee geen relatie en daarvoor geldt nog een ander bewijs. Wanneer Jacob le Zouave dezelfde persoon is die met de Jacobpijp wordt bedoeld, dan moet de Jacobpijp in of na 1866 bedacht zijn, het jaar waarop de spirituele genezingen startten. Het zoeken in vroegere assortimenten van pijpenfabrieken, in catalogi of als bewaard gebleven pijp levert dan logischerwijs geen resultaat op. Gezien het modenummer van de Jacobpijpen door Gambier moet de schepping echter rond 1860 plaatsgevonden hebben en moet daaraan dus een ander thema ten grondslag liggen. Daarmee is ook onwaar wat Mamy in zijn publicatie over de Jacobpijp schrijft, dat Gambier deze pijp tussen 1830 en 1835 zou hebben gelanceerd.[2] De afbeelding van de Jacobpijp komt niet voor in catalogi ouder dan 1868.
De ware betekenis van de Jacobuitbeelding ligt zeer voor de hand en wortelt in de Bijbelverhalen die eveneens een breed publiek aanspreken. De Jacobpijp stelt gewoon de Bijbelse figuur voor zoals wij hem ook uit prentwerk kennen, met snor en lange baard. Als de zoon van Isaak en Rebecca en de jongere broer van Esau was hij bekend om zijn visioenen van de Jacobsladder en van de wonderbaarlijke strijd met de engel. De patriarch Jacob is tevens de vader van de twaalf zonen die de twaalf stammen van Israël zouden voortbrengen. Het Bijbelboek Genesis (27 e.v.) moet dus de reden zijn dat de Jacobpijp populair werd. Dankzij deze Bijbelse achtergrond was de Jacobpijp voor een brede categorie rokers aansprekelijk en vooral geschikt als geschenk aan de oudere, bedaarde roker die de rol van stamvader kreeg toebedeeld. Qua onderwerp en vormgeving sluit de pijp daar ook goed op aan. Naast een eigen uitbeelding kregen ook de aartsvaders Isaak en Abraham een pijp, al zijn beide maaksels slechts beperkt geproduceerd maar deze pijpen ondersteunen wel de Bijbelse achtergrond. Dat de Jacobpijp in gelovige kringen geliefd werd, ligt in de uitstraling van de Bijbelse Jacob als pater familias en dat was voor iedere huisvader een passende titel. Het roken uit de Jacobuitbeelding onderstreepte het aanzien van de pijproker.
Publicist Jean-Léo krijgt dus gelijk dat het om de Bijbelse Jacob gaat. In 1971 wees hij al op de relatie met de aartsvader en dertig jaar later, in 2001, bevestigde hij nogmaals dat de Jacobpijp de patriarch Jacob voorstelt en niemand anders.[3] Helaas ontbreekt in zijn publicatie wel een sluitend bewijs waarom de Bijbelse Jacob is uitgebeeld. Mede om die laatste reden bleven de speculaties komen, omdat verzamelaars onderling nu eenmaal graag verhalen vertellen waarbij de inhoud vaak belangrijker is dan de waarheid. Dat alles is niet verwonderlijk want het blijft onbevredigend dat er in de geschiedenis niet een specifieke gebeurtenis valt aan te wijzen die aanleiding was tot de productie van de Jacobpijp. Bij veel andere pijpontwerpen is dat wel het geval zoals bij de aangehaalde figuurpijp van Gisclon, die wortelt in de actualiteit van de dag. Een cultureel evenement, zoals een roman of een opera lijken aan dit ontwerp niet ten grondslag te liggen en juist dat was vaak reden een pijp te ontwerpen. Nuchter beschouwd kan de relatie met de bijbel de Jacobpijp eigenlijk niet in een paar jaar zo populair hebben gemaakt. Wat dat betreft kijk ik uit naar een verklaring van een cultuurhistoricus die de oorzaak van deze merkwaardige rage kan duiden.
De geboorte van de Jacobpijp
Het ontwerp van de Jacobpijp blijkt niet ineens te zijn ontstaan. Voor zover traceerbaar werd de eerste stap door de firma Fiolet in Saint-Omer gezet. Dit bedrijf bedacht rond 1860 een pijp met bebaarde mannenkop met tulband die weliswaar sterke gelijkenis vertoonde met andere Turkenkoppen of exoten, maar die reeds een specifieke baard en hoofddeksel had. Het ontwerp kreeg vormnummer 726 mee en sloeg blijkbaar aan (afb. 5). Deze vroege schepping is nog geen volwassen Jacobpijp. Op de tulband ontbreekt bijvoorbeeld het opschrift nog, al zijn wel de beide kwasten aanwezig die dan nog tamelijk onopvallend zijn. Bovendien heeft de tulband aan de onderzijde nog twee afhangende lappen, die later zullen verdwijnen. Voor wie met de Jacobpijp vertrouwd is, komt ook de ongedecoreerde onderachterzijde van de baard wat onvolwassen voor. Hierop zullen later de nadrukkelijke rechthoekige tekstschilden komen.
De gedachte dat de oerversie van de Jacobpijp bij Fiolet vandaan komt blijkt uit het feit dat deze firma enkele jaren later een kleine (afb. 6) en een middelgrote Jacobpijp op de markt brengt (afb. 7), de eerste zelfs in twee nauwelijks verschillende formaten. Deze kleinere producten zullen in een paar jaar tijd tot volgroeide Jacobpijpen transformeren. Als eerste worden de rechthoekige tekstschilden op de ketelbasis toegevoegd om weer wat later te worden aangevuld met het lint met opschrift op de tulband. Pas toen het ontwerp volwassen was wijzigde de fabriek het modelnummer door een bis toe te voegen. Tijdens dit veranderingsproces paste Fiolet ook de modellering aan en werd deze sterker gestileerd, een vorm van verstrakking die de Jacobpijp zou blijven kenmerken. Wonderlijk genoeg wijzigde Fiolet de vormgeving van de grote Jacob niet waardoor deze bleef opvallen door het ontbreken van de tekstschilden en het tulbandopschrift. Met deze ontwikkelingsgang is bewezen dat de Jacobpijp dus geen complete ontwerpgedachte is maar een evolutie in stadia.
Gezien de nauwe relaties tussen Gambier en Fiolet ligt een wisselwerking tussen beide fabrieken voor de hand, ook al zijn de bewijzen daarvoor beperkt. De pijpenmakerijen waren dan wel tweehonderd kilometer van elkaar verwijderd, Gambier in de Ardennen en Fiolet bijna aan de kust van het Kanaal, maar de directies waren door familiebanden verbonden. Bovendien hadden beide bedrijven een vestiging in Parijs, nota bene in dezelfde straat. Zij moeten elkaar vanuit de sfeer van de familiaire verwantschap met een zekere regelmaat getroffen hebben en hun nieuwste producten met elkaar besproken hebben.
Het is mogelijk dat Gambier de goed verkopende, algemene uitbeelding van de zoeaaf van Fiolet als uitgangspunt heeft genomen voor de Jacobpijp met het naamschild om daarmee in te spelen op de plotselinge en onverklaarbare hausse naar de Jacobfiguur. Vervolgens heeft Fiolet de kenmerkende naamschildjes op de onderzijde van de pijp weer van Gambier overgenomen om de kleine en middelgrote versie van zijn oorspronkelijke schepping aan te passen. Uiteindelijk werd de halve maan op de tulband voor een tekstlint verruild. De waarheid kan echter ook anders zijn. In ieder geval lijkt het er op dat door een wisselwerking tussen de twee grootste Franse pijpenfabrieken de perfecte synthese ontstond. De tekstschilden zijn overigens geen fraaie vinding, maar blijkbaar was het van groot belang de naamgeving op zo'n expliciete wijze aan de pijp te verbinden. Dat de pijp van Gambier snel populair werd ligt aan de toonaangevend positie van Gambier in de afzet van de figurale pijp op de Franse markt. Fiolet was sterker op export van massagoed gericht.
De Jacobpijp heeft altijd een sterk gestileerde kop gehouden en stond daarin op zich. Terwijl de fabrikant bij de portretpijpen streefde naar natuurlijke uitbeelding bleek bij de Jacobfiguur juist een sterke behoefte tot verstrakking. Dat zien we in het vlakke gelaat en de lange smalle neus met typische schuinstaande neusvleugels, overigens vooral een kenmerk voor Gambier. Ook de streepvormige mond getuigt daarvan, terwijl de gestileerde baard met zijn specifieke doorlopende lokken eveneens op fantasie gebaseerd is. De vorm van de tulband en vooral de hoogte daarvan wisselde aanvankelijk nog tot deze zijn gemiddelde hoogte kreeg. Het tekstlint en de kwasten zijn in eerste instantie ook naturalistisch doch verstarren naar de recentere tijd eveneens. Onverwacht zijn enkele andere verschuivingen van het concept die de mode van de pijp in het algemeen betreffen. Zo wisselt de omvang van het basisdeel waar de baard begint: deze wordt in de jaren 1890 beduidend dikker en dat is geen schoonheidskenmerk. Voorts verandert de diameter en de lengte van de steel door de tijd heen.
De toevoeging van het schild met opschrift Jacob aan de bestaande afbeelding van Fiolet was blijkbaar een gezegende greep al blijft het onverklaarbaar waarom juist de Jacobpijp zo snel populariteit kreeg en deze decennia lang vast wist te houden. Omdat de populariteit van Jacobpijp zo groot was en de vraag aanhoudend, werden al vanaf het begin verschillende formaten geleverd. De standaardindeling onderscheidt drie groottes, aangeduid met grand, moyen en petit. Wanneer de marktvraag aanhoudt worden zelfs tussenmaten gelanceerd of een extra kleine Jacob onder de aanduiding mignon. Met het veranderen van de mode komen daar nieuwe uitvoeringen bij. Het formaat past goed bij de doelgroep, gemiddeld genomen roken de rijkere, meer flamboyante rokers uit een groot formaat, de kleinere formaten zijn voor de gewone man bestemd. In de jaren 1870 en 1880 volgden andere fabrieken met een Jacobpijp en vanaf dat moment gold dat een fabrieksassortiment niet compleet was zonder deze bebaarde mannenkop. Aanvankelijk blijft de Jacobpijp een Franse mode, de Belgische bedrijven verschijnen pas in de tweede schift.
Gambier als voornaamste producent
De firma Gambier wordt doorgaans als de belangrijkste Franse fabriek voor figuurpijpen gehouden. Dat is zeker waar wat betreft de continuïteit en variatie in de figurale pijp, maar dat geldt niet voor de fabrieksgrootte of de omvang van de productie. Het aanbod aan Jacobpijpen is bij de firma Gambier in ieder geval wel groter dan bij andere fabrieken. De Jacobpijp is vanaf 1860 doorlopend in productie en de laatste exemplaren zijn nog in de jaren 1920 geproduceerd, kort voor de sluiting van de fabriek.[4] Het assortiment biedt talloze formaatvarianten en niet verwonderlijk zien we over de tijd interessante modeverschuivingen.
De grote manchetversie van Gambier met modelnummer 948 is het oudste Jacobontwerp van dit bedrijf. Het concept van deze pijp voldoet volledig aan de definitie Jacobpijp al is de tulband aanvankelijk nog wel iets hoger en naturalistischer van vormgeving (afb. 8, vgl. afb. 1). Interessant genoeg is dit tevens een van de laatste grootformaat pijpenkoppen door Gambier ontworpen want de mode daarvoor liep rond 1860 op een einde. Onduidelijk is nog altijd of deze grote versie aanvankelijk niet met alleen een maantje op de tulband is gemaakt, zoals de tegenhanger van Fiolet en wellicht nog zonder de kenmerkende rechthoekige tekstschilden. Tot op heden zijn deze mogelijke voorgangers nog niet teruggevonden. Vanwege de populariteit is de persvorm van model 948 tientallen malen vervangen en daardoor ook steeds iets aangepast aan de wensen van dat moment. Vanaf 1868, zo blijkt uit de catalogus van dat jaar, wordt dit formaat in ieder geval standaard geleverd met een tekstlint op de tulband en het merk in reliëf op de manchetsteel. Wat later verplaatst het merk zich en krijgt een plaats langs de binnenrand van het rechthoekige tekstschild waarop de aanduiding Jacob staat. Daarvoor is een reden: bij een pijp in gebruik werd de kop aan de steel geborgd waardoor het steelmerk achter het borgkoordje verdween.
In de gemelde Gambiercatalogus uit 1868, uitgegeven nog geen tien jaar na de geboorte van de Jacobpijp, is model 948 al prominent aanwezig en de wonderlijk snelle opmars van de Jacobpijp wordt bevestigd door de tekst bij deze afbeelding die al twee formaatvarianten vermeldt, respectievelijk met de modelnummers 998 (afb. 9) en 1008 (afb.10). Deze twee aanvullende koppen zijn tevens een fractie strakker van uitvoering. Beide versies sluiten in stijl volledig aan bij de volwassen geworden Jacobpijp. Interessant is dat van de moyen versie een vroeg exemplaar is opgegraven op het terrein van de Gambierfabriek (afb. 11). Dat exemplaar draagt op de tulband nog geen tekstlint maar alleen de halve maan. Deze kop bevestigd dat ook bij Gambier van een zekere evolutie sprake was. Aanvankelijk ontbrak het tulbandlint met de tekst. Op de naamschilden van de gemelde bodemvondst wijkt ook het woord Jacob af: dit is met kleinere letters geschreven en staat nog wat ijl in de rechthoek. Deze vormevolutie moet in1868 dus zijn beëindigd, nadien veranderde het concept niet meer.
Naast de manchetuitvoeringen voert Gambier een steelpijp, die kort daarop is bedacht en merkwaardig genoeg het modelnummer 9 mee kreeg (afb. 12). De steelversie van de Jacobpijp staat in de catalogus in de sectie fantaisie afgebeeld en vanwege het lage modelnummer is deze Jacobversie heel opvallend de eerste afbeelding geworden. Deze steelpijp heeft een kenmerkende wat slaafse modellering ten opzichte van de manchetpijp, die overigens aansluit bij andere ontwerpen voor steelpijpen uit die dagen. Vooral de sterke stilering van die pijp verraadt dat zij tot stand kwam toen de manchetversie al en beproefd artikel was, vermoedelijk kort voor 1868, het jaar van uitgifte van de catalogus. Met de steelpijp mikte de fabrikant op uitbreiding van de klantenkring. In twee opzichten is hier dus van een uitstekende marketing sprake. Ten eerste verbrede de fabrikant de lijn van manchetkoppen met een alternatieve steelpijp voor een meer eenvoudige doelgroep. Ten tweede kende de fabrikant de pijp een laag modelnummer toe om de pijp een prominente plaats in de catalogus te kunnen geven. Ongemerkt maakte Gambier als toonaangevende fabriek zo aanspraak op de titel de Jacobpijp ontworpen te hebben. Ook met hun tekstlint "JE SUIS LE VRAI JACOB" wekken zij de indruk de oorspronkelijke versie van dit pijpontwerp te produceren.
In het assortiment van Gambier vinden we verder nog een uitbundige gebogen uitvoering van de Jacob steelpijp met modelnummer 3 (afb. 13). Ook dit ontwerp komt al voor 1868 tot stand bewezen door een vermelding in de catalogus van dat jaar. Pas tien jaar later wordt deze aantrekkelijke pijp in de catalogus afgebeeld in de sectie fantaisie extra, pijpen met een luxueuzere vormgeving of bijzondere decoratie. Interessant genoeg vertoont de gebogen versie van de Jacobpijp een op zich staande vormgeving, met een wervelende detaillering, vooral zichtbaar in de baard en de opgaande geornamenteerde steel (afb. 14). De pijp is dus volkomen atypisch en deze wordt daarom in een aparte serie geplaatst. Deze flamboyante gesteelde versie oogt beduidend vroeger van datering maar dat is geen juiste gedachte. De vormgeving van de twee rechthoekige tekstschilden op de keerzijde van de baard is hier namelijk heel onlogisch want de achterzijde van de pijp is te sterk afgeplat waardoor de twee schilden te dicht naast elkaar zijn komen te liggen. Een ontwerper zou nooit op het idee komen deze tekstvelden zo op een pijp te plaatsen en dat geeft aan dat ook deze versie uit ongeveer 1865 moet stammen. In die periode waren deze rechthoekige tekstvelden voor de Jacobpijp een vereiste. In artistiek opzicht is de modellering van de gebogen steelpijp het fraaist, zelfs met de onvolkomen achterzijde. Voor de gemiddelde Jacobpijproker is zo'n uitbundige versie echter minder geschikt, mede door zijn breekbare voorkomen. Opnieuw gebruikte Gambier een extreem laag modelnummer om te suggereren dat zij dit Jacobmodel al lange tijd in productie hadden èn zelfs de inventor waren.
Net als bij Fiolet begint de mode van de Jacobpijp bij Gambier dus met een groot formaat manchetkop onmiddellijk gevolgd door twee kleinere exemplaren. Dat de productie op grote schaal plaatsvindt wordt bewezen door het aantal persvormen. Van het middelformaat Jacobpijpen had Gambier in de hoogtijdagen bijvoorbeeld vier identieke vormen in omloop die als bijmerk de letters van A tot en met D droegen. Tijdens het productieproces kon aan de hand van deze vormmerken het werk tot op de arbeider worden gecontroleerd. Raakten de vormen sleets, dan werden zij vervangen voor identieke of licht gewijzigde exemplaren.
Om de doelgroep te verbreden ontstaan de twee gemelde steelpijpen met de Jacobtronie, de ene in een terughoudende modellering, de tweede meer uitbundig en volledig atypisch. De voortgaande populariteit van de Jacobpijp zorgt in de latere jaren voor aanvulling van het assortiment. Dat gebeurde vooral in de kleine formaten, analoog aan de mode dat de kleinere pijp na 1880 grotere belangstelling kreeg. De modernste uitvoering van de Jacobpijp is de insteekpijp (model 1618) die bij Gambier pas rond 1910 op de markt verschijnt (afb. 15). De verdikte manchetvorm wordt vervangen voor een lichtere montage bestaande uit een glad steeleind waarover een metalen busje wordt geschoven. In dat busje klemt een kort gebogen roer van caoutchouc ofwel hardrubber. Dit ontwerp past bij het veranderende modebeeld waarbij de lange statige pijp vervangen wordt voor een kortgesteelde met een lichtere, frisse maar toch stabiele montage. Vanwege de hogere verkoopprijs blijft de goedkopere manchetuitvoering naast de moderne, duurdere busjesmontage bestaan. Overigens gebruiken de beste fabrieken zoals Gambier verzilverde busjes en dat zegt alles over de luxe uitstraling van die montage.
Behalve dat de firma Gambier de nummering van de Jacobpijpen niet chronologisch toekende, pasten zij nog een andere kunstgreep toe. De Jacobpijpen kregen een logisch en herkenbaar modelnummer met een expliciet onderscheid maar vaak met overeenkomstige cijfers. Van de negen modelnummers van Jacobpijpen eindigen er zeven op een 8 en dat kan geen toeval zijn. Het tweede cijfer van achter is steeds een 4, 9 of 0 en ook daarvoor is bewust gekozen om bij bestelling zowel een duidelijk onderscheid als een grote overeenkomst te hebben. Tot slot kunnen wij ons afvragen of het toeval is dat de Jacob van de firma Noël uit Lyon ook op het cijfer 8 eindigt. Gambier nam die firma in 1890 integraal over om naast het exclusieve en dus dure merk Gambier een goedkoper merk te kunnen leveren. Een bepaald deel van de Gambiermodellen werd voortaan voor een lagere prijs onder de merknaam Noël verkocht. Deze pijpen kregen als modelnummer een N voor het cijfer. Dit pijpmodel moet dus na 1890 in de fabriek in Givet gemaakt zijn. Vroegere Noël scheppingen met een Jacob tronie zijn overigens (nog) niet bekend.
In totaal voerde Gambier acht verschillende modellen Jacobpijpen exclusief één bisnummer. Dat lijkt misschien overdreven maar voor een populair model is dat niet het geval. Drie modellen zijn standaardformaten, twee hebben een kleisteel, de overige vier zijn tussenmodellen inclusief een zogenaamde mignon. Zij zijn toegevoegd omdat de veranderende mode aangepaste en vooral kleinere modellen dicteerde.
Tot slot is het interessant iets over het prijsniveau van de Jacobpijpen te weten. Van Gambier is bekend dat de grootformaat Jacobpijp dezelfde prijs deed als vergelijkbare pijpenkoppen met meer exclusieve voorstellingen. Dit is buitengewoon onverwacht want de uitstraling van de Jacob is toch die van een massa-artikel bestemd voor een brede klantenkring. In feite is de Jacobpijp van Gambier dus een duur artikel geweest. Dat sluit aan bij de status van het merk Gambier dat indertijd het hoogste aanzien onder alle kleipijpen genoot, een kwalificatie waarvoor de consument moest betalen. Vanuit deze marktstrategie werd de grote, luxe Jacobversie niet onder de merknaam Noël geleverd. De kleine Jacobpijp is wel met het merk Noël geleverd en was als ondermerk van Gambier beduidend goedkoper.
Andere Franse Jacobpijpen
In hun spreiding over het land laten de Franse pijpenfabrieken drie hoofdcentra zien. In het noorden is Givet van groot belang, de vestigingsplaat van Gambier met in de periferie in Lille nog Gisclon. Het noord-westen wordt vertegenwoordigd door Saint-Omer waar de firma's Louis Fiolet en Duméril Leurs actief waren, terwijl niet ver verwijderd in Rennes en Saint-Malo bedrijven werkten. Het zuiden van Frankrijk heeft Marseille als centrum waar de familie Bonnaud de boventoon voerde, met een nauwe relatie naar Saint-Quentin-la-Poterie. Daarnaast bestaan er pijpenfabrieken verspreid over het land, zoals Dutel-Gisclon in Montereau, Belle in Serves en Schmidt in Schoeneck. Nagenoeg al deze fabrieken hebben Jacobpijpen gemaakt. Aangezien de bescherming van pijpontwerpen in die periode nauwelijks aan de orde was, kon het kopiëren zonder gevolgen gebeuren. De consument zal zich van dit kopieergedrag nauwelijks bewust zijn geweest en al was dat zo, dan nog was het voor veel rokers geen issue wie de inventor was en wie de kopiist.
De variëteit aan Jacobpijpen bij Gambier is al behandeld. Ook de vier Jacobpijpen van Fiolet kwamen al ter sprake. Zij worden gebracht onder de modelnummers 726, 784, 785 en 795. Het grootformaat van Fiolet is de meest originele vinding en stamt uit eigen koker, al is dit nog een onvolwassen versie (vgl. afb. 5). Aanvankelijk is dit de best verkopende Jacob. Onder invloed van de veranderende mode verschuift de klandizie in de jaren 1870 geleidelijk naar de kleinere formaten. Reeds voor 1890 verdwijnt de grote Jacob van Fiolet van de markt. De verkoop van de kleinere modellen (vgl. afb. 6 en 7) zet zich voort tot in de Eerste Wereldoorlog. Ten opzichte van Gambier blijft de keuze aan Jacobpijpen bij Fiolet beperkt en datzelfde geldt ook voor de omzet.[5]
Interessant zijn de Jacobpijpen van de fabriek Gisclon uit Lille. In hun catalogus van circa 1876 staan onder de modelnummers 748 tot en met 751 vier Jacobpijpen afgebeeld (afb. 16). Het gaat om ontwerpen met de kenmerkende scherpe maar gestileerde vormgeving, al ontbreekt het tekstlint op de tulband nog en is hier een halve maan te zien. Merkwaardig is dat de rechthoekige schilden aan de onderzijde van de pijpenkop wel zijn aangebracht maar in plaats van met de gebruikelijke tekst zijn ingevuld met zigzaglijnen. De gedachte rijst dat Gisclon het gangbare ontwerp niet klakkeloos dorst te imiteren en daarom de teksten voor geometrische motieven verving. Wie slordig kijkt ziet in eerste instantie het verschil niet. De catalogus laat overigens twee manchetkoppen en twee steelpijpen zien, beide in twee middelgrote formaten. De twee steelpijpen hebben op de steelaanzet een gestippeld fond waarop een lint is aangebracht, een motief dat ontleend moet zijn aan model 3 van Gambier. Gezien de modelnummers werd deze reeks in 1865 of 1866 uitgewerkt, niet lang nadat Gambier deze modellen introduceerde.
De serie van vier van Gisclon werd enkele jaren later tweemaal uitgebreid. De eerste keer met een Jacob onder modelnummer 807 met de omschrijving Jouet Jacob à tête douille droite, een kleine zogenaamde mignonette met rechte manchetsteel (afb. 17). Op de tekstschilden aan de onderzijde zien we weer de reeds genoemde zigzaglijnen. De tweede uitbreiding van de serie komt in 1869 of 1870 op de markt en draagt modelnummer 869. Het betreft een grootformaat Jacob en nog steeds heeft de tulband geen tekstlint maar een maansikkel, doch nu is wel het woord "JACOB" op de rechthoekige schilden aan de onderzijde geplaatst (afb. 18). Mogen we hieruit concluderen dat Gisclon als imitator aanvankelijk de opschriften niet dorst over te nemen maar na enkele jaren besloot de gangbare tekst wèl op de pijp te voeren, waarschijnlijk omdat andere fabrikanten hetzelfde deden. Overigens zou de zigzag decoratie op dit grote formaat ook te storend zijn geweest. Een bewaard gebleven middelgrote Jacob van Gisclon staat tussen de vroegste versies met het maantje op de tulband en de latere met tekstlint. Bij dat exemplaar (afb. 19) is wel een tekstlint op de tulband te zien, maar deze draagt nog geen tekst maar een reeks rozetjes. De evolutie van het ontwerp dat uit de catalogusafbeeldingen spreekt blijkt dus nog gevarieerder wanneer we de bewaard gebleven pijpen erbij betrekken.
In de plaats Montereau produceerde de firma Dutel-Gisclon drie formaten Jacobpijpen met de modelnummers 692, 693 en 867 (afb. 20).[6] Rond 1890 wordt deze serie uitgebreid met een middelformaat onder nummer 1610[7] en nog iets later een modernisering van model 867 nu voorzien van een metalen busje en gebracht als model 1867. Al deze varianten zijn kopieën van de standaard Jacobpijp waarbij de grootste versie een maansikkel op de tulband heeft terwijl de andere exemplaren de spreuk "JE SUIS LE BON JACOB" dragen. Het is onduidelijk of de Jacobpijp van Dutel een bepaalde ontwikkeling doormaakte, zoals we bij Gisclon zagen, bijvoorbeeld eerst zonder naamschilden op de onderzijde. Dergelijke producten zijn echter nog niet bekend. De families Dutel en Gisclon waren geparenteerd en het zou niet verwonderlijk zijn dat aan beide bedrijven dezelfde uitgangspunten ten grondslag liggen. Uiteindelijk zal de firma Gisclon in Dutel opgaan, terwijl deze laatste fabriek op zijn beurt weer in een andere fabriek overgaat.
De pijpenfabriek van Victor Belle in Serves is beduidend kleiner van omvang maar levert toch verschillende Jacobpijpen (afb. 21). Hun assortiment is gevarieerd en nogal verzaaid. Het kleinste formaat draagt modelnummer 297 en toont op de tulband de reclametekst "DEMANDEZ JACOB" (afb. 22) terwijl een tegenhanger onder modelnummer 299 een ster op de tulband laat zien (afb. 23). Met een andere tekst en een ster in plaats van een maan poogt Victor Belle een eigen identiteit aan hun Jacobpijp te geven. De grootste Jacobversie van Victor Belle (model 692) draagt op de tulband een maansikkel (afb. 24). Op de steel lezen we "GRAVEE A PARIS" dat speculeerde op verwarring met het merk "GAMBIER A PARIS". Dit misleidende opschrift wordt door Belle ook op andere pijpmodellen toegepast. Het middelformaat (model 693) draagt wel het tekstlint, hier met opschrift "JE SUIS LE BON JACOB" (afb. 25). Opnieuw heult het steelmerk naar de concurrent. De hoogte van de modelnummers van Belle suggereert een geweldig assortiment maar dat is schijn. Het is zeker dat de nummers bij deze fabriek geen aaneengesloten rij vormden. Rond het jaar 1900 dicteerde de mode een caoutchouc gemonteerde versie, een aanvulling die onder model 186 werd gebracht.
In 1895 komt door overname het assortiment van Dutel-Gisclon bij Victor Belle terecht, waaronder al hun Jacobpijpen. Deze koppen zullen tot in de jaren 1930 onder de oorspronkelijke modelnummers geproduceerd worden. Mede daardoor is het diffuus hoeveel verschillende Jacobpijpen Victor Belle leverde. Een telling wordt extra lastig gemaakt omdat ook modelnummers in gebruik waren voor afwijkende afwerkingen, zoals de kleine Jacob (model 297) die in gecalcineerde versie als model 300 werd geleverd.
Onverwacht zijn de Jacobpijpen van de vrij mysterieuze pijpenfabriek Schmidt Frères, een bedrijf waarvan nauwelijks andere pijpen overgeleverd zijn. Deze fabriek produceerde maarliefst vijf Jacobpijpen die qua vormgeving buitengewoon dicht bij Fiolet staan al wijken zij in enkele details wel af. Zij worden gebracht onder de nummers 784 (afb. 26) tot en met 786, 793 en 795 (afb. 27). De hoge modelnummers suggereren opnieuw een aanzienlijke fabrieksgrootte, maar daarvan kan geen sprake zijn geweest. Schmidt was een klein bedrijf met een beperkt assortiment. De modelnummers zijn om een heel andere reden gekozen, zij stemmen namelijk overeen met die van de Jacobpijpen van Fiolet en zo poogde deze fabriek dus van de roem van een groter bedrijf gebruik te maken. Van deze fabriek bezit het Pijpenkabinet een driedelige persvorm illustratief voor de productietechnische zijde van de Jacobpijp (afb. 28).
Bij Job Clerc uit Saint-Quentin-la-Poterie, dat bekend staat als een lokaal productiebedrijf voor eenvoudige pijpen, vinden we maarliefst negen Jacobpijpen in het assortiment (afb. 29). Onverwacht is dat hun producten niet een flauw aftreksel van het materiaal van Bonnaud zijn, doorgaans de inspiratie voor Clerc, maar dat hun Jacobpijp een eigen vormgeving heeft. Bij Clerc lijkt de Jacobpijp van even groot belang als bij de toonaangevende Noord-Franse fabrieken. Hiervoor zijn twee redenen. De Jacobpijp was onder Zuid-Franse plattelandsrokers buitengewoon populair, maar daarnaast werkte Job Clerc langer door dan de andere pijpenfabrieken. Op een gegeven moment kregen zij de orders van de fabrieken die hun deuren moesten sluiten en zo leefde de productie fors op. Wellicht verklaart het verkrijgen van die orders het opschrift "LE NOUVEAU JACOB". De lange productietijd wordt ook tot uiting gebracht in de gemoderniseerde kleine versie van de Jacobpijp met een ovaalvormige baard (afb. 30).
In het productiecentrum Marseille zijn eveneens Jacobpijpen gefabriceerd. Voor de fabrieken in de Bouches-du-Rhône vormde de Jacobpijp de meer luxe loot van hun assortiment omdat het leeuwendeel van de productie uit eenvoudige manchetkoppen bestond. Bij Bonnaud Frères is de Jacobpijp altijd van roodbakkende klei geperst omdat die kleisoort in de fabriek gangbaar was (afb. 31), daarnaast komen ook exemplaren met een bruine scherf voor (afb. 32). Jacobpijpen van witbakkende klei waren aanvankelijk niet in productie. Vanwege de afwijkende kleikleur oogt de Jacobpijp volstrekt anders en bleef de vraag beperkt. De modellering van de grote en middelgrote versie vertoont veel verwantschap met de exemplaren van Gambier maar is door Bonnaud toch iets aangepast. Dat blijkt vooral uit het lint met de reclame "BONNAUD MARSEILLE" waarvan de tekst geheel afwijkend in intaglio is uitgevoerd. Naast het grote exemplaar is er het middelformaat (afb. 33) en de kleine versie, alles in rode klei.
Het kopiëren van de Jacobpijp van de ene fabriek door de andere wordt mede bevestigd door de modelnummers die de pijpen dragen. Het kan natuurlijk toeval zijn dat er in de modelnummers van de verschillende bedrijven dubbelvermeldingen voorkomen, maar het blijkt dat dit te vaak het geval is. Interessant genoeg levert de vergelijking van identieke modelnummers informatie op over welke fabrikant zich op wie baseerde. Zo werd modelnummer 174 zowel bij Bonnaud als bij Julius Wingender en Müllenbach & Thewald gebruikt en niet toevallig werden uit de laatste twee fabrieken veel Jacobpijpen naar Zuid-Frankrijk verkocht. Dit modelnummer 174 draagt bovendien als opschrift op de tulband beau in plaats van vrai. Bij modelnummer 751 van Job Clerc zien we dat deze ook bij Bonnaud in productie was. De identieke nummers van Schmidt en Fiolet kwamen al ter sprake. Een logische overeenkomst zien we bij modelnummer 998, dat zowel door Gambier als door Paul Hein & Sohn wordt gebruikt, terwijl modenummer 1008 door Gambier en Bonnaud worden gebruikt. Hier is overigens sprake van persvormen die van het ene bedrijf naar het ander bedrijf werden doorverkocht en waarbij de productie onder hetzelfde modelnummer werd gecontinueerd. In dit geval zelfs voor hetzelfde Zuid-Franse afzetgebied.
Tot besluit dient nog vermeld te worden dat verschillende gezaghebbende fabrieken in het lijstje van Jacobpijp-producerende bedrijven niet voorkomen. Dat heeft te maken met hun periode van activiteit. De fabrieken in Rennes en Saint-Malo raken in 1863 in ernstig economisch verval en slanken snel drastisch af. Het is niet waarschijnlijk dat daar ooit Jacobpijpen gemaakt zijn. Hetzelfde geldt voor de firma Blanc-Garin & Guyot in Givet, die opgeheven werd voordat de eerste Jacobpijpen ontworpen werden. De firma Duméril in Saint-Omer is in zijn ontwerpen altijd eigenzinnig geweest. Zij hebben geen Jacobpijpen gemaakt. Overigens is het ontbreken van Jacobpijpen bij bepaalde fabrieken weer de bevestiging van de relatief late datering van de Jacobpijp.
Tegenhangers van de Franse Jacob
Buiten Frankrijk is België het belangrijkste centrum voor de Jacobpijp. De Belgische pijpenmakerijen nemen de Franse Jacobpijp met geringe wijzigingen over en hun afzet is even succesvol. Dit kopiëren sluit overigens aan bij de aard van de pijpennijverheid in de streek langs de Maas tussen de Franse en de Nederlandse grens waar de verdienste van de Franse fabrieken in alle opzichten wordt nagevolgd. De Belgische Jacobpijp is regelrecht van Franse voorbeelden afgekeken en getuigt dus niet van enige eigen ontwerpverdienste. Wel zijn enkele kleine aanpassingen aangebracht omwille van de marketing. De eerst is het tekstlint dat vaak voorzien is van het opschrift "UNION FAIT LA FORCE", de Belgische wapenspreuk. Overigens zien we verder sterk aan de Franse traditie ontleende teksten als "LE VIEUX JACOB", "JE SUIS LE BON JACOB" en ter completering de vertaling in het Nederlands "IK BEN DE WARE JACOB" of "DE KLEINE JACOB".
Ook de afwerking van de Belgische Jacobpijpen vertoont grote gelijkenis met die uit Frankrijk. Wel zien we een grotere variëteit en meer intensiteit in het kleurgebruik. Daaraan liggen twee redenen ten grondslag. Ten eerste wordt dat veroorzaakt door de gemiddeld wat latere productieperiode in de Jacobpijp die bovendien nog langer doorloopt. Ten tweede is het in België gebruikelijk meer kleur op het product aan te brengen. Een wonderlijke modekleur is die van oranjegetinte licht gespikkelde glazuur die de hele pijp bedekt (afb. 34). Verder bestaan er enkele zwartgebakken versies, die in Frankrijk tot de zeldzaamheden behoren (afb. 35). Jacobpijpen uit het interbellum en later zijn niet langer geëmailleerd maar met gewone verf beschilderd. Een bezuinigingsmaatregel die een extra ovengang bespaarde. Dat gebeurde overigens ook in Frankrijk in de laatste jaren.
De Belgische Jacobpijpen dragen doorgaans geen modelnummer met als uitzondering de firma Wingender Frères uit Chokier. Het gebruik van modelnummers is in België minder algemeen dan in Frankrijk, want door het geringere assortiment van de fabrieken was daar geen behoefte aan. Dat Wingender dat wel doet komt omdat deze grotere fabriek zich sterker op Gambier baseerde. Dat uit zich in de organisatie en aanpak binnen het bedrijf maar ook in de sterke overeenkomst in hun marktaanbod. De grote Jacobpijp van Wingender, met modelnummer 1500 kennen we met twee verschillende tekstlinten, de gangbare op Gambier gebaseerde met "JE SUIS LE VRAI JACOB" (afb. 36) en het opschrift voor de Belgische consument met "L'UNION FAIT LA FORCE" (vgl. afb. 34). Interessant genoeg is de Jacobpijp van Wingender niet helemaal klakkeloos overgenomen van Gambier, maar is een aanpassing gedaan in het rechthoekige naamschild aan de onderzijde van de pijpenkop (afb. 37). De vorm hiervan werd veranderd omdat de lange fabrieksnaam niet op de kopse zijde van het schild paste tenzij het schild daar verbreed werd en dus automatisch een trapeziumvorm kreeg. Het is een mooi bewijs dat de modelleur, waarvan het lijkt dat deze alleen maar kopieerde, weldegelijk zelfstandig dacht, maar sterker langs de lijnen van de technische realisatie dan die van de artistieke innovatie. Ook van deze fabriek bleef een meerdelige persvorm gewaard (afb. 38).
De firma Knoedgen uit Brée volgt vanwege de familierelaties in zijn Jacobontwerpen de firma Wingender. De oudste exemplaren hebben nog geen tulbandlint maar een halve maan (afb. 40). Hun Jacobpijpen vertonen qua vormgeving de trekken van Gambier waarop ook Wingender zich inspireerde (afb. 41). Later, als de Franse producenten zijn verdwenen, zoeken zij een eigen ontwerplijn die in een volgend hoofdstuk nog ter sprake zal komen. Interessant is de Jacobpijp van de firma Levêque uit Andenne (afb. 39). Hun ontwerp is ouderwets van vormgeving en grijpt terug op de vroegste Jacob van Gambier. In deze modellering is de ketelbasis nog tamelijk massief uitgevoerd en ook de hoge tulband is daarvoor kenmerkend. Bij deze kop is heel atypisch de fabrieksnaam in plaats van het opschrift Jacob op de tekstschilden aan de onderzijde aangebracht. Deze verandering kan er op duiden dat het opschrift voor de Belgische roker minder belangrijk was al kan het ook een poging van Levêque zijn om hun bedrijfsnaam breder bekend te maken. Opvallend aan de tekst is ook dat de belettering volledig afwijkt van de standaard schrijfwijze al is deze niet makkelijker leesbaar geworden.
In België verloopt ook de bloei van de Jacobpijp anders dan in Frankrijk. In Frankrijk start deze bijna als een rage en de Jacobpijp raakt snel ingebed als een geliefd rookinstrument. Dat patroon zien we in België niet. De Jacobpijp komt als assortimentaanvullend artikel op de markt met als bestemming de algemene roker die een gefigureerde pijp begeerde. Dat in het katholieke België de uitbeelding van Jacob verkooptechnisch goed lag, verbaast ons niet. Na introductie werd het een artikel dat constante verkoop opleverde.
In Nederland heeft de firma Trumm-Bergmans te Weert als enige vaderlandse bedrijf gekaste Jacobpijpen gemaakt. Deze fabriek werd in 1856 gesticht en werkte volledig volgens de Belgische traditie. Hun assortiment is gekopieerd van andere bedrijven, met de stijl van de Belgische Maasstreek als uitgangspunt waarbij de Jacobpijp dus niet mocht ontbreken. Naast drie manchetversies leverde Trumm-Bergmans een moderne vormgeving met een busje als montering (afb. 42). Dit model werd pas in de Eerste Wereldoorlog geïntroduceerd en is een regelrechte kopie van een Gambierpijp. De vormgeving van deze pijp is overigens eigentijdser dan veel Belgische tegenhangers. We mogen er vanuit gaan dat de persvorm voor deze pijp door een zelfstandig werkende vormmaker is gemaakt, in dit geval in het Westerwald. Andere meest kleinere Belgische bedrijven steunden eveneens op dergelijke zelfstandig werkende vormmakers, die hen op verzoek van gereedschap voorzagen.
In het Duitse Westerwald is de Jacobpijp net als in de Maasstreek nagemaakt naar Frans voorbeeld. Qua ontwerp liggen de Duitse exemplaren dichter bij de Franse producten waardoor je soms per bedrijf kunt zeggen welke Franse fabriek is nagevolgd: identieke modelnummers bevestigen dat. Uit die navolging blijkt ook het economische verschil tussen de Belgische en de Duitse fabrieken. De Belgen produceren de Jacobpijp overwegend voor de regionale markt, in het Westerwald gaat het primair om export naar Frankrijk. Het toeschrijven van Jacobpijpen uit het Westerwald is echter niet eenvoudig. De scheiding tussen handelshuizen, fabrieken en kleine pijpenmakerijen is in dit productiecentrum behoorlijk schimmig. De grotere fabrieken fungeerden tevens als handelshuis en verkochten nagenoeg alles dat in die streek werd gemaakt. Naast de eigen maaksels en producten van kleine makers waren dat ook pijpen die zij in licentie lieten maken. Die opdrachten gebeurden soms in eigen persvormen, andere keren in mallen van het bedrijf dat de order accepteerde. Om het nog gecompliceerder te maken grossierden kleine makers soms zelfs in producten uit de fabrieksbedrijven om een handelswinst in de wacht te slepen.
De vroegste Duitse Jacobpijp die we kennen is door Müllenbach und Thewald gemaakt (afb. 43) en is een adapt van de grote Jacob van Fiolet (vgl. afb. 4). Bij dit product is op de gladde onderzijde het opschrift Jacob in losse letters aangebracht, heel ongebruikelijk zonder tekstschild (afb. 44). Dit ontwerp wordt door Julius Wingender & Co. gekopieerd maar nu wel met de gebruikelijke rechthoekige tekstschilden (afb. 45). De pijp wordt onder hetzelfde modelnummer 174 op de markt gezet naast de middelgrote versie, model 173 (afb. 46). Ook andere fabrieken leveren deze middelgrote Jacob, zoals Müllenbach und Thewald (afb. 47) al dan niet samen met het kleine formaat (afb. 48). Ander kopieerwerk zien we bij de Gebrüder Müllenbach die heel onverwacht de steelversie van de Jacobpijp (afb. 49) van Gambier (vgl. afb. 12) imiteerde.
Een mooi voorbeeld van de brede verkrijgbaarheid van dezelfde pijpen is de Jacobpijp met busje, die zowel in de catalogus van Julius Wingender (afb. 50) als die van Peter Spang (afb. 51) voorkomt. Dit document bewijst tevens de handel in pijpen over en weer: er is zelfs sprake van dezelfde catalogus waarin onder dezelfde modelnummers in dezelfde paginaopmaak identieke pijpen voorkomen, slechts de omslagen van de catalogus verschillen. Anders dus dan bij de grote Jacob met model 174 waarbij het overigens wel om twee verschillende persvormen gaat, zijn de assortimenten nu volledig identiek en uit dezelfde persvorm gemaakt. De feitelijke makers blijven volledig buiten beeld, slechts de tussenhandelaar is bij name bekend.
Aan de rage van de Jacobpijpen hebben de pijpenfabrieken in Engeland niet meegedaan. Klaarblijkelijk had dit model op de Engelse roker geen bijzondere aantrekkingskracht en dat is niet verwonderlijk. Het formaat van de Engelse kleipijp is kleiner en lichter uitgevoerd zodat de Jacobpijp als te groot en te opvallend werd gezien. Toch heeft de Jacobpijp er wel een zekere afzet gehad getuige de talloze exemplaren die daar in de antiekhandel worden gevonden. Helaas is de doelgroep voor deze specifieke boerenpijp in Engeland niet goed te duiden. Het gaat zonder uitzondering om import uit Frankrijk die van aanzienlijke omvang is geweest, mede gestimuleerd doordat de huizen Gambier en Fiolet een eigen verkoopkantoor in Engeland hadden.
Andere Bijbelfiguren
Zoveel minimale varianten er op de Jacobpijp bedacht zijn, zo weinig alternatieve uitbeeldingen bestaan er die qua ontwerp dicht bij de Jacob figuur liggen. Zelfs wanneer we het onderwerp in breder verband trekken met een link naar het derde keizerrijk en het Noord-Afrikaanse avontuur liggen varianten op deze voorstelling niet voor het opscheppen. Uiteraard bestaan er tientallen portretpijpen van gebaarde mannen met een tulband op het hoofd, maar hun stijl van uitvoeren is altijd naturalistisch. Bovendien dragen zij nooit opschriften. Slechts twee qua concept vergelijkbare uitbeeldingen zijn bekend die wel een opschrift dragen en regelrecht van de Jacobpijp zijn afgeleid.
De vroegste Jacobvariant wordt op de markt gezet door de firma Duméril Leurs uit Saint-Omer, die aan de rage van de Jacobpijp overigens niet mee deed. Duméril is altijd een excentrieke fabriek geweest en bij het tot stand komen van pijpontwerpen volgden zij volledig hun eigen vormgevingsgedachte en kwamen met een alternatieve voorstelling. Niet verwonderlijk dus dat zij geen Jacobpijpen produceerden al is het hoogst onverwacht dat deze fabriek in een sterk vergelijkbaar ontwerp wel een pijpenkop met de benaming Isaak bracht (afb. 52). De keuze voor een tronie van de aartsvader Isaak duidt opnieuw op een evidente relatie met de bijbel. Het ontwerp moet tussen 1870 en 1875 tot stand zijn gekomen en de productie is maar van korte duur geweest. Het concept werd naar eigen vormgevingsgevoel licht aangepast al zijn het alleen de details die verschillen. Zo is de baard aan de randen iets gekruld met een prachtig effect als resultaat. Op de rechthoekige tekstvelden aan de onderzijde is hier het woord "JACOB" voor dat van "ISAAC" vervangen. Gekozen is voor het bescheiden formaat petit. Duméril bleef met deze schepping uniek; van andere Franse pijpenfabrieken zijn geen overeenkomstige ontwerpen bekend.
Ook in België wordt een variant op de Jacobpijp bedacht, die opnieuw bijbel gerelateerd is. Het is de Abrahamkop, die gemodelleerd is naar het concept van de Jacob maar qua vormgeving enkele aantrekkelijke wijzigingen laat zien (afb. 53). Zo zijn de baardpunten niet recht en puntig, maar naar de onderzijde licht omgebogen, waardoor de pijp minder scherp in de hand ligt. Aan de onderzijde van de pijpenkop ontbreken de rechthoekige tekstschilden. Hiervoor in de plaats zijn wel twee subtiele licht slingerende lintvormen aangebracht, die overigens zonder opschrift zijn gebleven. De tulband van de voorgestelde is prachtig uitgewerkt en laat talloze details zien, met aan de voorzijde een lang slingerend lint waarop "LE VERITABLE ABRAHAM". Met die tekst distantieert de maker zich van de algemene Jacobpijp en lanceert een nieuw onderwerp. Initiatiefnemer is vermoedelijk Henri Cuvellier die ook een reeks andere manchetkoppen met portretten in zijn assortiment voerde.[8] De vormdatum moet kort na 1870 liggen. In het jaar 1880 is de persvorm voor deze manchetpijp doorverkocht en kwam bij de firma P. Goedewaagen & Zoon in Gouda terecht. Daar is de pijp veertig jaar in het assortiment gebleven, al viel deze nooit grote afzet ten deel (afb. 54). Dit model leidde in 1923 nog tot een nieuw ontwerp met een totaal andere uitstraling.[9]
Een tweede Abrahamskop is uitgevoerd door Antoine Trees uit Grivignée bij Luik. Dit ontwerp vertoont een verrassende gelijkenis met de Abrahamskop van Cuvellier en is opnieuw een bewijs van het over en weer kopiëren door fabrieken. Voornaamste verschil is dat deze uitvoering beduidend kleiner van formaat is. Onduidelijk is nog altijd wie nu eigenlijk wie kopieerde. Maakte Cuvellier de schepping van Trees volwassen of kwam Trees met een interpretatie van Cuvellier? Voorlopig gaan we uit van het laatste.
Wanneer we uitgaan van de populariteit van de drie aartsvaders dan is het niet verwonderlijk dat Jacob de meest verkochte voorstelling is gebleven. Van de drie figuren was hij het bekendst en sprak bovendien het sterkst tot de verbeelding. Isaak is als persoon tamelijk onbekend gebleven en dat heeft de bescheiden maar subtiele pijpenkop van Duméril niet kunnen doorbreken. De persoon Abraham genoot een veel hoger aanzien en dat maakte de uitbeelding in een pijp meer voor de handliggend. Toch hebben Trees en Cuvellier met hun schepping van de Abraham figuur geen rage weten te ontketenen.
Modebeeld in de twintigste eeuw
Vanaf de Eerste Wereldoorlog treedt ernstig verval op bij de fabrieken voor kleipijpen, nadat een geleidelijke teruggang al sinds 1880 had ingezet. De verminderende belangstelling voor de kleipijp treft ook de Jacobpijp en manifesteert zich op verschillende manieren. De persvormen worden minder strak onderhouden en raken sleets, waardoor er rafelige randen op de pijpen ontstaan. Vooral de kenmerkende gemarkeerde scheiding aan de onderzijde op het naamschild waar het vierde vormdeel in de beide helften sluit, gaat een ontsierende rand vertonen. De tremsters gunnen zich geen tijd meer deze randen zorgvuldig weg te snijden. Verder verdwijnt de fijnheid van de klei, deze wordt kalkachtiger en minder wit. Ook in de afwerking van het schilderemail zien we een duidelijke terugval: de beschildering wordt haastiger en getuigt van slordigheid omdat deze onder tijdsdruk wordt opgebracht. Steeds vaker zien we schele ogen, onevenwichtige baardlokken en ongelijke emailstippen op de tulband. Uiteindelijk gebruiken sommige fabrieken zelfs geen email meer maar gewone verf om een extra ovengang te besparen. Helaas verdwijnt daarmee de oorspronkelijke emailglans. Dit verval wordt overigens het kenmerk van de kleipijp in het algemeen dat als verarmingsproduct wordt gezien. Veel consumenten kiezen in die periode voor luxere pijpen van bruyère, keramiek en meerschuim.
In Frankrijk sluiten na 1920 de meest gezaghebbende pijpenfabrieken. De firma Fiolet in 1921, Gambier vijf jaar later in 1926 en tenslotte Belle in 1934. De laatste fabrieken waar Jacobpijpen worden gemaakt vinden we in de Bouches du Rhône. Daar profiteert vooral Job Clerc van het wegvallen van de Noord-Franse concurrenten en boekt nog belangrijke verkopen in het segment Jacobpijp. Vanaf 1930 leveren zij in Zuid-Frankrijk jaarlijks forse aantallen Jacobpijpen voor de rokers op het platteland. In de marge profiteert de firma Bonnaud Frères uit Marseille hiervan mee. Ten aanzien van de Jacobpijpen blijft hun afzet echter ver achter omdat zij nauwelijks in witbakkende klei werken. Hun terracotta kleurige grote Jacobpijp (vgl. afb. 31) en de variant daarop in bruine klei (vgl. afb. 32) hebben het grote, inmiddels verouderde formaat en slaan bij de rokers niet meer aan. De later bedachte kleine versies missen eveneens hun doel vanwege de gemelde rode kleur. De kleinste versie van Bonnaud is een eigen variant en hier is de baard sterker gestileerd terwijl het tekstlint geen opschrift meer draagt maar ingevuld is met enkele cirkeltjes (afb. 55). Die vormgeving kenmerkt een artikel dat zijn oorspronkelijke betekenis heeft verloren. Een andere versie heeft geen tekstlint maar hier is de halve maan teruggekeerd (afb. 56). Pas als de Jacobpijp zijn belang verloren heeft komt de laatste telg van de Bonnaud familie met een versie in witbakkende klei op de markt, gemaakt in een afgereden persvorm van Gambier (afb. 57).
De Belgische fabrieken overleven de grote bedrijven in het noorden van Frankrijk eveneens. In Andenne continueert de productie tot in de jaren 1930, zij het afgeslankt en met de gemelde kwaliteitsafname. Daar maakt de Jacobpijp overigens maar een gering percentage van de productie uit. Het persen uit een meerdelige vorm werkte sterk kostenverhogend en de loonkosten overstegen al snel de waarde van het eindproduct. De traditionele doelgroep, de plattelandsroker, neemt de verminderde kwaliteit voor lief. Zoals al ter sprake kwam vertonen de Belgische Jacobpijpen sterker eigen kenmerken. De Jacobpijp van Levêque (vgl. afb. 39) kwam in dat verband al ter sprake. Een nieuwe speler is Joseph Heurter in Andenne die een Jacobpijp introduceert met een specifieke onrealistische neus die de voorstelling bijna karikaturaal maakt (afb. 58).
De firma Knoegden uit Brée is de laatste Belgische firma die Jacobpijpen produceerde en zij houden dat tot 1955 vol. Vooral de middelgrote versie (afb. 59) is van groot belang geweest en is tot het laatst verkocht. Kenmerkend aan deze pijp is dat de oorspronkelijke karakteristieken van Gambier geleidelijk veranderen en resulteren in een slanke uitvoering. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog introduceert Knoedgen nog twee nieuwe ontwerpen. De eerste staat bekend als model 183 en heeft een ander steelhoek, terwijl ook de tekstschilden onder de ketel verdwenen zijn. Zij hebben plaatsgemaakt voor een simpel kraagrandje (afb. 60). Daarnaast is er nog een kleine Jacob met een vrij onopvallende afgeronde baard (afb. 61). Model stond mogelijk een vergelijkbare schepping van Bonnaud (vgl. afb. 56). Beide ontwerpen bewijzen dat de consument geen band meer had met het vaste concept van de oorspronkelijke uitbeelding. Met een nieuw fris ontwerp hoopt de fabrikant een bredere doelgroep aan te spreken. De uitstraling van het aangepaste ontwerp heeft dat echter niet bewaarheid.
De laatste productie aan traditionele Jacobpijpen komt uit het Duitse Westerwald. Tijdens het interbellum was de Jacobpijp nog bij verschillende fabrieken vertegenwoordigd, bijna evenredig in alle drie de formaten.[10] De afbeeldingen uit de catalogi kwamen in een vorig hoofdstuk al ter sprake. Na de Tweede Wereldoorlog continueert de productie in de bestaande persvormen in middel- en grootformaat (afb. 62). De verkoop beleeft nog eenmaal een stimulans wanneer de Zuid-Franse pijpenmakerijen sluiten. De orders op de Jacobpijpen komen de jaren 1970 via de Franse pijpengrossier Laville uit Montluçon in het Westerwald terecht. De firma Lamp wordt de distributeur. In die periode wordt de aanduiding Jacob zelfs als merknaam voor geperste pijpen gebruikt (afb. 63)[11], een duidelijke onderstreping van de devaluatie van het begrip. Voor andere marktsegmenten verschijnt het intagliomerk "AU NARGUILEH" op de pijpen (afb. 64). Vooral het model moyen van Gambier, geperst in een vorm ooit afkomstig van deze fabriek, wordt dan nog bij grote aantallen geleverd. Geleidelijk valt ook deze afzet weg en zo verdwijnt de Jacobpijp van de markt, na een eeuw lang populariteit. Inmiddels was de oorspronkelijke betekenis weggezakt en dat gold zeker voor het opschrift Je suis le vrai Jacob dat de roker niet meer begreep.
Al met al maakt de Jacobpijp in de twintigste eeuw een wezenlijk onderdeel van het assortiment uit. Overigens is dat niet meer vanwege de betekenis van de uitbeelding maar louter als conceptueel artikel. Zelfs nieuwe werkplaatsen voegen na gladde pijpmodellen als figuurpijp een soort Jacobpijp toe. Dat is niet verwonderlijk want deze baardman onder de pijpen genoot alom bekendheid en was voor een brede doelgroep inzetbaar. Geleidelijk werd de Jacobpijp synoniem voor de figurale loot in het assortiment. Dan is het ontwerp ook niet zo strak meer. Dit patroon zet zich zelfs nog door in de jaren 1980, wanneer John Hinds in Menen als laatste een werkplaats van kleipijpen start en in zijn assortiment de Jacobpijp incorporeert (afb. 65). Overigens, wat hij dan een Jacobpijp noemt is een fantasie gezichtpijp met baard zonder enige relatie met het oorspronkelijke Jacobontwerp. Datzelfde geldt voor de ceramist Gérard Prungnaud, wiens Jacobpijp ook een zeer vrije interpretatie is.
De Goudse pijpenfabrieken hebben ook in de twintigste eeuw geen rol gespeeld in de Jacobproductie. Uitzondering is een ontwerp van de fabriek Ivora, de firma P. van der Want Gzn. Zij lanceren rond 1916 een Jacobpijp in een volledig nieuwe uitvoering (afb. 66), die ook in de catalogus wordt weergegeven (afb. 67). Als uitgangspunt dient de gebruikelijke Jacobfiguur, maar deze wordt niet in de traditionele persklei uitgevoerd, maar van gietklei gemaakt en aan de buitenzijde voorzien van een transparante glazuur. Aangezien het tulbandlint met de hand geschilderd wordt, komen zowel Nederlandse als Franse opschriften voor. Het is een opmerkelijk product, maar bij de gangbare roker van de Jacobpijp slaat deze lichtgewicht pijp met zijn wonderlijke, glanzende uitstraling niet aan. In de twintigste eeuw lag de belangstelling voor de Jacobpijp in de vertrouwde vormgeving waarbij vernieuwing niet gewenst was. Voor de Goudse Koninklijke Goedewaagen was deze gietpijp aanleiding tot een geperfectioneerde holwandige versie in de vorm van de reeds besproken gekaste Abrahamskop (vgl. afb. 54, zie ook noot 9). Dat product sloeg wel aan en werd ruim veertig jaar geleverd (afb. 68). Opnieuw overigens niet vanwege de specifieke voorstelling maar louter als versierde pijp.
Zelfs in de meest recente tijden ontstond nog een nieuwe versie van de Jacobpijp, bedacht door de ceramiste Heather Coleman uit Exeter (afb. 69). Coleman liet zich inspireren door de figurale pijp en bracht een Jacobpijp op de markt speciaal bestemd voor verzamelaars. Opvallend aan dit product is het extra grote formaat met een eigen tulbandopschrift: "JE SUIS LE JACOB DE DAWNMIST". Alle oorspronkelijke ontwerpkenmerken van de Jacobpijp zijn in dit product terug te vinden maar wel met een persoonlijke vormgevingsnoot die al haar werk kenmerkt. Deze grote Jacob is bij veel liefhebbers de blikvanger van hun verzameling.
Nawoord
Geen figurale pijp is in grotere aantallen gemaakt dan de Jacobpijp. Met meer dan honderd modellen over een tijdsspanne van bijna een eeuw en uitgevoerd in verschillende groottes met uiteenlopende opschriften werd deze pijp de meest verkochte gezichtpijp aller tijden. Zoals opgemerkt produceerde iedere zichzelf respecterende fabriek de Jacobpijp en bij voorkeur in minimaal drie formaten. Tegenwoordig is het voor ons niet eenvoudig de immense populariteit rond dit pijpmodel te begrijpen temeer daar onderzoek hiernaar geen sluitend antwoord heeft opgeleverd. In de lange periode van productie en gebruik vertoont de Jacobpijp een aantal onverwachte patronen.
De Jacobpijp is de enige figuurpijp die zich in korte tijd een positie verworven heeft dat zij zelfs als typeaanduiding voor de figurale pijp ging gelden. De reden daarvoor is nog altijd niet opgehelderd. Een directe relatie met de actualiteit moet de aanleiding tot deze populariteit zijn geweest. Vervolgens heeft de Jacobpijp die marktpositie veertig jaar vastgehouden onder een geleidelijk wisselende categorie rokers. Daarna volgde nog eenzelfde periode waarin het aanzien weliswaar verminderd was, maar de pijp toch nog veel gerookt werd. Tenslotte waren er de nadagen van de kleipijp waar de Jacobpijp de laatste representant van de oorspronkelijk zo belangrijke figurale loot was. Hoewel de werkelijke marktvraag toen voorbij was, bleef er wel van een zekere productie sprake. Alles bij elkaar betekent dit een productieperiode van meer dan tachtig jaar.
We hebben gezien dat de Jacobpijp geen ontwerpdaad was maar een ontwikkeling die over een paar jaar liep. Nadat de portretkop bedacht was, volgden de rechthoekige schilden met opschrift onderop de pijpenkop. Uiteindelijk werd het tulbandlint toegevoegd. Zowel bij Fiolet als bij Gambier zagen we die stapsgewijze ontwikkeling. Een kleinere fabriek als Gisclon aarzelde lang voor deze alle vormkenmerken overnam. De Zuid-Franse fabrieken grijpen vaker terug naar de oorspronkelijke versie met de maan op de tulband. Was de doelgroep van die fabrieken ongeletterd? Wat betreft het tulband opschrift "JE SUIS LE VRAI JACOB" maakte alleen Gambier een expliciete keuze: altijd het woord vrai. Andere fabrieken kiezen voor bon, beau of nouveau of een heel ander opschrift en zijn daarin ook niet altijd consequent.
Opmerkelijk is ook dat de Jacobpijp een vast, bijna star voorkomen heeft dat over tachtig jaar slechts minimaal werd aangepast. In feite bepaalde niet het ontwerp maar het formaatverschil het modebeeld van de Jacobpijp. Dankzij de verschillende groottes maakte de Jacobpijp de preferentieverschuiving van de grote naar de kleine pijp mogelijk, een verandering die zich tussen 1865 en 1885 voltrok. Overigens bleven de grote modellen wel tot het einde leverbaar. Naast deze formaatverandering maakte de Jacobpijp dankbaar gebruik van een verschuiving van doelgroep van de figuurpijp: van de maatschappelijk geëngageerde stadsbewoner naar de minder ontwikkelde plattelander. Dit patroon ging hand in hand met het algemene verlies in aanzien van de kleipijp, analoog aan het afzakken van de kwaliteit ervan. Je zou kunnen zeggen dat de laagdrempelige Jacobpijp de veralgemenisering van de figuurpijp stimuleerde.
Bij het ontstaan moet de Jacobpijp aan de actualiteit gerelateerd zijn geweest en sprak een cultureel of maatschappelijk betrokken groep rokers aan, al weten we hierover niets. De ontwerpgedachte stamt uit de twee toonaangevende fabrieken, Fiolet en Gambier. Al snel wordt dit ontwerp door andere bedrijven nagevolgd. Mede onder invloed van de Zuid-Franse fabrieken met een gunstigere prijs verbreidde de populariteit van de Jacobpijp zich snel met de plattelander als doelgroep. Zoals de oorspronkelijke betekenis onbekend is, zo is ook niet in te schatten om welke reden de Jacobpijp juist in dat marktsegment scoorde. Dat de plattelander de stedeling in het modebeeld volgt, is alom bekend en dat daartussen enige tijd ligt is ook begrijpelijk. Dat deze figuurpijp echter vooral op het platteland een rage werd, ligt vermoedelijk in de algemene begrijpelijke voorstelling.
In hoeverre bepaalde rokers hun eigen betekenis aan de Jacobuitbeelding gaven laat zich raden. Een relatie met het Noord-Afrikaanse avontuur of de keizerlijke gardes lijkt wat ver gezocht. Ook de link met Henri Jacob is niet erg waarschijnlijk omdat de gelijkenis ontbreekt. Het leeuwendeel van de rokers zal met de Jacobuitbeelding geanticipeerd hebben op de daden en status van de aartsvader Jacob. Onder de rokers in de boerenstand neemt de betekenis van de Jacobpijp een algemene wending en appelleert aan het beeld van de oudere, geliefde persoon, de tevreden roker. De Jacobpijp werd een persoonlijk symbool voor de rijpere roker, de pater familias of stamvader zonder directe Bijbelse uitstraling. Zo raakte de Jacobpijp ingesleten als dè populaire portretpijp die iedere roker begeerde. Daarnaast is de ware Jacob in veel landstreken een gevestigde aanduiding voor een geschikte partner of geliefde en zo werd de Jacobpijp een gewaardeerd geschenk om dat te uiten. Lag de keuze bij de roker zelf dan was het voor de hand liggend om een Jacobpijp te kiezen omdat deze alom bekend was en dus maatschappelijk geaccepteerd. Met een Jacobpijp koos je ervoor op te vallen maar je was daarover geen motivatie verschuldigd en dat is precies wat de modale roker aansprak. Een gevestigd gebruiksartikel zonder beladen betekenis.
Tenslotte, wat het formaat betreft nog het volgende. Weliswaar verschoof vanaf 1860 de algemene belangstelling van de roker naar pijpen met een kleine kop, daarnaast werd de keuze voor het formaat ook door de duur van het roken in relatie tot portemonnee bepaald. De eerste lag besloten in het rustgevoel van de pijproker, de tweede in zijn economie. Een rustige roker moet een model moyen geprefereerd hebben, de keuze voor de grote versie is minder goed te duiden. Wat betreft de kleinste, zogenaamde mignonettes rijst de vraag of deze voor de startende roker bedoeld waren. Dat lijkt niet logisch gezien het beweerde dat de Jacobpijp juist bestemd was voor de rijpere roker. Eerder zal het gaan om een pijp bestemd als ultiem zuinigheidsartikel. De mignon als pijp voor een exclusieve tabakssoort moeten we gezien de doelgroep uitsluiten.
Voor de Belgische markt, waar de Jacobpijp later doordrong, kwam deze pijp meer als must voor een volwaardig assortiment dan als rage-item. Inmiddels had zich het algemene criterium gevestigd: dit is dè populaire pijp die iedereen graag rookt en er werd niet zoals bij veel andere ontwerpen gevraagd waarom. Bij onze zuiderburen was de betekenis achter de Jacobpijp naast een icoon van de uitverkorene wellicht ook Bijbelgerelateerd, een valide verkoopargument in een katholieke natie. Niet verwonderlijk dus dat vanuit dat gezichtspunt in de Belgische Maasstreek nog varianten met de tronie van Abraham volgden.
Reeds voor de Eerste Wereldoorlog zakt de omzet in kleipijpen drastisch terug al blijft de Jacobpijp een begeerlijk rokertje voor de boerenstand. De verkoop continueert tot ruim in het interbellum en de mode lijkt eerder te eindigen vanwege het opheffen van de fabrieken voor kleipijpen dan door gebrek aan belangstelling onder de rokers. In die periode krijgt de Jacobpijp zijn laatste identiteit. De Jacobpijp wordt prototype voor de versierde pijp in het assortimentsaanbod, de baardman onder de pijpen. In die stroming verdwijnen geleidelijk de starre vormkenmerken om te eindigen bij een gewoon gebaard mannenhoofd met een muts. De rage van de Jacobpijp is daarmee definitief voorbij.
Samenvattend is de Jacobpijp met zijn gestileerde portret met fantasiebaard een uniek fenomeen zowel onder de figuurpijpen als bij de tabakspijp in het algemeen. Deze wonderlijke, onveranderlijke vinding kent bij de tabakspijp geen vergelijk. Kortom, dankzij de populariteit toen en het algemene voorkomen onder de verzamelaars nu, valt er over de Jacobpijp veel te zeggen. Zo kwam de pijp in het domein van de speculaties terecht en laaiden de romantische verhalen op. Dit artikel kanaliseert deze speculaties al ontzenuwt het de mythe niet volledig.
© Don Duco, Stichting Pijpenkabinet, Amsterdam, 2010.
Afbeeldingen
- Kenmerkende Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB", steel van weichselhout met buffelhoornen mondstuk. Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 948, 1880-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.433
- Karikatuurprent van Henri Jacob door André Gill gepubliceerd in het tijdschrift La Lune, 1 september 1867.
Amsterdam, documentatie Pijpenkabinet
- Catalogusafbeelding van de zouave grotesque. Frankrijk, Lille, Edmé Gisclon, model 649, 1876.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 726
- Persvorm in drie delen van messing voor de groteske zoeaaf ofwel Henri Jacob als genezer. Gouda, firma P. Goedewaagen, model 96, 1880-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 2.103
- Jacobpijp met grootformaat nog zonder tekstlint maar met halve maan op de tulband. Frankrijk, Saint-Omer, Louis Fiolet, model 726, 1865-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.409
- Jacobpijp met kleinformaat met op lint "JE SUIS LE BEAU JACOB". Frankrijk, Saint-Omer, Louis Fiolet, model 784bis, 1885-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 5.755a
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BEAU JACOB". Frankrijk, Saint-Omer, Louis Fiolet, model 785bis, 1885-1900.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.438a
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 948, 1880-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.059
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB", Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 998, 1895 -1915.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.489
- Catalogusafbeelding van de Jacobpijp met grootformaat met op tulband "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma Gambier, model 948, 998 en 1008, 1868.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.077
- Jacobpijp met middelformaat met halve maan op tulband. Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 998, 1860-1870.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.815
- Jacobpijp met middelformaat met rechte kleisteel, op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 9, 1870-1890.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.457
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelformaat met gebogen kleisteel, op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 3, 1885.
Amsterdam, documentatie Pijpenkabinet
- Jacobpijp met middelformaat met gebogen kleisteel op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 3, 1870-1890.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.157
- Jacobpijp met middelformaat als insteekpijp met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Givet, firma J. Gambier, model 1618, 1910-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.494a
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelformaat met maantje op tulband. Frankrijk, Lille, Edmé Gisclon, model 748-751, 1876.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 726 - Catalogusafbeelding van Jacobpijp met mignon formaat met halve maan op tulband. Frankrijk, Lille, Edmé Gisclon, model 807, 1875-1885.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 726
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met grootformaat met halve maan op tulband. Frankrijk, Lille, Edmé Gisclon, model 869, 1875-1885.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 726
- Jacobpijp met middelformaat met op lint bloemmotiefjes. Frankrijk, Lille, Edmé Gisclon, model 749, 1870-1885.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.434
- Catalogusafbeelding van Jacobpijpen met halve maan of tulbandtekst. Frankrijk, Montereau, Dutel-Gisclon (uit catalogus Belle), model 692, 693, 867 en 1610, 1885-1895.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.277
- Catalogusafbeelding van Jacobpijpen met kleinformaat met op lint o.a. "DEMANDEZ JACOB". Frankrijk, Erôme-Serves, Victor Belle, model 297-300, 1895-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.277
- Jacobpijp met kleinformaat met op lint "DEMANDEZ JACOB". Frankrijk, Erôme-Serves, Victor Belle, model 297, 1900-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.644
- Jacobpijp met kleinformaat zonder tekstlint met ster. Frankrijk, Erôme-Serves, Victor Belle, model 299, 1900-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.181
- Jacobpijp met grootformaat zonder tekstlint met halve maan. Frankrijk, Erôme-Serves, Victor Belle, model 692, 1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.720c
- 25. Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BON JACOB". Frankrijk, Erôme-Serves, Victor Belle, model 693, 1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.871b
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BEAU JACOB". Frankrijk, Schoeneck, Schmidt Frères, model 784ter, 1895-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.836
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BEAU JACOB". Frankrijk, Schoeneck, Schmidt Frères, model 795, 1880-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.437
- Persvorm in drie delen voor Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BEAU JACOB". Frankrijk, Schoeneck, Schmidt Frères, model 786,1890-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.480
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "LE NOUVEAU JACOB". Frankrijk. Saint-Quentin-la-Poterie, Job Clerc, model 756, 1870-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.976
- Jacobpijp met kleinformaat met op lint "LE NOUVEAU JACOB". Saint-Quentin-la-Poterie, Job Clerc, model 750, 1935-1955.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.904a
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "BONNAUD MARSEILLE". Frankrijk, Marseille, Bonnaud Frères, model 166, 1900 -1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 12.828
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "BONNAUD MARSEILLE". Frankrijk, Marseille, Bonnaud Frères, model 166, 1900 -1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.614
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "BONNAUD MARSEILLE". Frankrijk, Marseille, Bonnaud Frères, model 169, 1900 -1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 3.591
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "L'UNION FAIT LA FORCE". België, Chokier, Wingender Frères, model 1500, 1880-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 9.069
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "VIEUX JACOB". België, Andenne, Pierre Levêque,1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.176
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". België, Chokier, Wingender Frères, model 1500, 1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.539
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "UNION FAIT LA FORCE". België, Chokier, Wingender Frères, model 852, 1890-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.235
- Persvorm voor een Jacobpijp met middelformaat met op lint "UNION FAIT LA FORCE". België, Chokier, Wingender Frères, model 852, 1870-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 15.610
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "LE VIEUX JACOB". België, Andenne, Pierre Levêque, 1900-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.153b
- Catalogusafbeelding van Jacobpijpen met grootformaat en middelformaat beide met halve maan. België, Brée, Jean-Jacques Knoedgen, model 181 en 183, 1880-1910.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.233
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS JACOB". België, Brée, Jean-Jacques Knoedgen, 1900-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 7.251a
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Weert, firma Trumm-Bergmans, 1915-1935.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.698b
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Duitsland, Müllenbach und Thewald, model 174, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.140
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Duitsland, Höhr, Müllenbach und Thewald, model 174, 1900-1920.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.247
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Duitsland, Höhr, Julius Wingender & Co., model 174, 1900-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.993
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB" en middelmodel. Duitsland, Höhr, Julius Wingender & Co., model 173 en 174, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 17.707
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Duitsland, Höhr, Müllenbach und Thewald, model 227, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.140
- Catalogusafbeelding van Jacobpijpen met middelgroot en grootformaat met onbekend tekstopschrift. Duitsland, Höhr, J. Schilz-Müllenbach, model 277 en 281, 1910-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 17.709
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelformaat en kleisteel. Duitsland, Höhr, Gebrüder Müllenbach, model 18, 1920-1930.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.141
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelformaat met onbekend tekstopschrift. Duitsland, Höhr, Julius Wingender & Co., model 1064, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 16.139
- Catalogusafbeelding van Jacobpijp met middelgroot formaat met insteeksteel. Duitsland, Baumbach, Peter Spang und Sohn, model 1064, 1920-1923.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 17.708
- Isaacpijp met kleinformaat met op lint "ISAAC". Frankrijk, Saint-Omer, Firme E. Duméril & H. Leurs, 1865-1875.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.837
- Abrahampijp met grootformaat met op lint "LE VERITABLE ABRAHAM". België, Maasstreek, Henri Cuvellier ?, 1875-1880.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.149
- Catalogusafbeelding van de Abrahampijp met grootformaat met op lint "LE VERITABLE ABRAHAM". Gouda, firma P. Goedewaagen & Zoon, model 204, 1894-1896.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 10.212
- Jacobpijp met kleinformaat met lint ingevuld met oogjes. Frankrijk, Marseille, Bonnaud Frères, model 67, 1900-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.617
- Jacobpijp met kleinformaat zonder tekstlint met halve maan. Frankrijk, Marseille, Bonnaud Frères, model 174, 1910-1940.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 14.389
- Jacobpijp met kleinformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB". Frankrijk, Marseille, Hippolyte Léon Bonnaud, 1930-1950.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 13.984
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JACOB". België, Andenne, Joseph Heurter, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.210
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BON JACOB". België, Brée, Jean-Jacques Knoedgen, 1945-1955.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 5.581b
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "DE WARE JACOB". België, Brée, Jean-Jacques Knoedgen, model 183, 1945-1960.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 5.381
- Jacobpijp met kleinformaat met op lint "DE KLEINE JACOB". België, Brée, Jean-Jacques Knoedgen, 1935-1955.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.317a
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS JE VRAI JACOB". Duitsland, Hilgert, Paul Hein, model 800, 1960-1975.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 8.047
- Reclamekaart voor de Jacobpijp waarbij de modelnaam een soortnaam is geworden. Frankrijk, Montluçon, handelshuis Laville, 1970-1975.
Amsterdam, documentatie Pijpenkabinet
- Jacobpijp met middelformaat met op lint "JE SUIS LE VRAI JACOB" en merk "AU NARGUILEH". Duitsland, Hilgert, Lothar Hein in opdracht van Theodor Lamp, model 322 (998), 1960-1975.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 492
- Semi-Jacobpijp met middel formaat met muts zonder lint. België, Menen, John Hinds, 1988-1990.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 11.197b.
- Jacobpijp van gietklei met middelformaat met op lint "JE SUIS LE BON JACOB". Nederland, Gouda, Ivora, firma P. van der Want Gzn., modelnummer 53, 1915-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 21.336
- Cataloguspagina met twee Jacobpijpen van gietklei met op lint "DE ECHTE JACOB". Nederland, Gouda, Ivora, firma P. van der Want Gzn., modelnummers 52 en 53, 1916-1918.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 6.955a
- Holwandige Abrahampijp met grootformaat met op lint "LE VERITABLE ABRAHAM". Nederland, Gouda, Koninklijke Goedewaagen, model 805, 1922-1925.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 1.366
- Jacobpijp met grootformaat met op lint "JE SUIS LE JACOB DE DAWNMIST". Engeland, Exeter, Heather Coleman, Dawnmist Studio, 2003.
Amsterdam, collectie Pijpenkabinet Pk 19.050
Jacobpijpen per fabriek
land | fabriek | modelnummer |
Frankrijk | Fiolet | 726, 784, 784bis, 785, 785bis, 795 |
Gambier | 3, 9, 948, 998, 1008, 1008bis, 1048, 1498, 1618, 1 nummerloos | |
Noël | 378, 379, 535 | |
Gisclon | 748-751, 807, 869 | |
Dutel-Gisclon | 357, 604, 654, 692, 693, 867, 869, 1610 | |
Victor Belle | 297, 298, 299, 300, 692, 693 | |
Schmidt Frères | 784, 784ter, 785, 785bis, 786, 795 | |
Job Clerc | 1, 142, 354, 454, 607, 608, 624, 625, 700, 750, 751, 752, 753, 754, 755, 756, 887 | |
Bonnaud | 67, 166, 167, 168, 169, 174, 1008bis, 1 nummerloos | |
Hippolyte Bonnaud | 1 nummerloos | |
België | Wingender Frères | 849, 851, 852, 1500 |
Levêque | 3 nummerloos | |
Knoedgen | 181, 183, 6 nummerloos | |
Heurter | 1 nummerloos | |
Léonard | 1 nummerloos | |
John Hinds | 1 nummerloos | |
Duitsland | Julius Wingender |
173, 174, 175, 1064 |
Müllenbach und Thewald |
174, 227 |
|
Gebrüder Müllenbach |
18 |
|
Schilz-Müllenbach | 277, 281 |
|
Friedrich Remy |
188 |
|
Peter Spang | 1064 | |
Paul Hein | 322 (998), 800 | |
Lamp | 41 | |
Nederland | Ivora | 52, 53 |
Trumm Bergmans | 84, 175, 413, 414, 660, 1 nummerloos | |
Engeland |
Coleman | 1 nummerloos |
Jacobpijpen per modelnummer
fabriek | type | opschrift | datering | afb | collectienummer | |
1 | Job Clerc | middel | "LE NOUVEAU JACOB" | |||
3 | Gambier | steel | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1865-1910 | 13, 14 | Pk 7.157 |
Gambier | steel | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1865-1900 | 12 | Pk 7.158, Pk 19.457 | |
18 | Gebrüder Müllenbach | steel | 1910-1930 | 49 | Pk 16.141 | |
41 | Lamp | middel | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1965-1980 | Pk 5.179 | |
52 | Ivora | middel | "DE ECHTE JACOB" | 1915-1925 | 66 | Pk 21.336 |
53 | Ivora | middel | "JE SUIS LE BON JACOB" | 1915-1925 | 66, 67 | Pk 6.955a |
67 | Bonnaud | klein | lint met oogjes | 1900-1925 | 55 | Pk 13.617 |
84 | Trumm-Bergmans | groot | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | |||
142 |
Job Clerc |
middel |
"JE SUIS LE ..." |
|||
166 |
Bonnaud |
groot |
"BONNAUD MARSEILLE" |
1880-1910 | 31, 32 | Pk 12.828, Pk 13.614 |
167 | Bonnaud | middel |
"BONNAUD MARSEILLE" | |||
168 | Bonnaud | groot |
"BONNAUD MARSEILLE" | |||
169 | Bonnaud | middel |
"BONNAUD MARSEILLE" | 1900-1920 | 33 | Pk 3.591 |
173 |
Julius Wingender |
middel |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1890-1930 | 46 | Pk 16.138, Pk 16.139, Pk 17.707 |
174 |
Bonnaud |
klein |
halve maan |
1900-1940 | 56 | Pk 14.389 |
174 | Julius Wingender | groot | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1890-1930 |
45, 46 | Pk 1.993, Pk 16.138, Pk 16.139 |
174 | Müllenbach und Thewald | groot | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | |||
175 | Julius Wingender | middel | "JE SUIS LE ..." | |||
175 | Trumm-Bergmans |
klein | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | |||
181 | Knoedgen | middel | halve maan | 1880-1900 |
40 | Pk 10.233 |
183 | Knoedgen | groot | halve maan | 1880-1900 |
40 | Pk 10.233 |
183 | Knoedgen | middel | "JE SUIS LE BON JACOB" | 1910-1955 |
Pk 5.581abc |
|
183 | Knoedgen | middel | "DE WARE JACOB" | 1900-1960 |
60 | Pk 5.381, Pk 7.870 |
188 | Friedrich Remy | steel | halve maan | [12] |
||
227 | Müllenbach und Thewald | middel | "JE SUIS JE VRAI JACOB" | 1900-1930 |
47 | Pk 16.140 |
277 | J. Schilz-Müllenbach | groot | -1940 |
48 | Pk 17.709, Pk 21.233a |
|
281 | J. Schilz-Müllenbach | middel | -1940 |
48 | Pk 17.709, Pk 21.233a |
|
297 | Victor Belle | klein | "DEMANDEZ JACOB" | -1935 |
21, 22 | Pk 12.560, Pk 14.644[13] |
298 | Victor Belle | groot | 1890-1935 |
21 | Pk 21.277 |
|
299 | Victor Belle | klein | ster | 1890-1935 | 21, 23 | Pk 9.181, Pk 21.277 |
300 | Victor Belle | klein | 1890-1935 | 21 | Pk 21.277[14] |
|
322 | Paul Hein | middel | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1960-1975 |
64 | Zie model 998 |
354 | Job Clerc | klein | zonder lint | -1895 |
||
357 | Dutel-Gisclon | middel | lint zonder opschrift | |||
378 | Noël (Gambier) | klein | halve maan | 1890-1910 |
Pk 6.621abc |
|
379 | Noël (Gambier) | klein | halve maan | 1890-1900 |
Pk 9.816 |
|
413 |
Trumm-Bergmans |
groot |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
|||
414 |
Trumm-Bergmans | middel |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" | |||
454 |
Job Clerc |
klein |
zonder lint |
|||
535 |
Noël (Gambier) |
middel |
"C'EST MOI JACOB" |
1890-1920 | Pk 8.174 | |
604 |
Dutel-Gisclon |
klein |
lint zonder opschrift |
|||
607 |
Job Clerc |
middel |
"LE NOUVEAU JACOB" | |||
608 | Job Clerc | groot |
"LE NOUVEAU JACOB" |
|||
624 | Job Clerc | klein |
halve maan |
|||
625 | Job Clerc | klein | halve maan | -1895 | ||
654 |
Dutel-Gisclon | |||||
660 |
Trumm-Bergmans |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
||||
692 | Dutel-Gisclon | groot |
halve maan |
-1895 | 20 | Pk 21.277 |
692 | Belle (Gravée) | groot | halve maan | 1895-1935 | 20, 24 | Pk 1.720abc, Pk 21.277 |
693 | Dutel-Gisclon | middel |
"JE SUIS LE BON JACOB" |
-1895 | 20 | Pk 21.277 |
693 | Belle (Gravée) | middel | "JE SUIS LE BON JACOB" | 1895-1935 | 25 | Pk 7.871ab |
700 | Job Clerc | groot | halve maan | |||
700 | Job Clerc | groot |
"LE NOUVEAU JACOB" |
|||
726 | Fiolet |
groot | halve maan | 1860-1890 | 5 | Pk 8.409 |
748 | Gislon |
groot |
halve maan | 1865-1880 | 16 | Pk 726 |
749 | Gislon | klein |
halve maan | 1865-1880 | 16 | Pk 726 |
749 | Gislon | middel |
lint met rozetten | 1880-1885 | 19 | Pk 11.434 |
750 | Gislon | middel |
halve maan | 1865-1880 | 16 | Pk 726 |
750 | Job Clerc |
klein-steel | "LE NOUVEAU JACOB" | 1930-1955 | 30 | Pk 14.904ab |
751 | Gisclon |
middel-steel |
halve maan | 1865-1880 | 16 | Pk 726 |
751 | Job Clerc |
klein |
"LE NOUVEAU JACOB" | Pk 7.250 | ||
752 | Job Clerc | middel |
"LE NOUVEAU JACOB" | 1900-1930 | Pk 14.643 | |
753 | Job Clerc | middel |
"NOUVEAU JACOB" | 1910-1940 | Pk 7.994 | |
754 | Job Clerc | middel+ |
"NOUVEAU JACOB" | 1920-1950 | Pk 12.516 | |
755 | Job Clerc | |||||
756 | Job Clerc | groot |
"LE NOUVEAU JACOB" | 1870-1920 | 29 | Pk 7.976 |
784 |
Fiolet |
klein | halve maan | 1865- |
||
784bis |
Fiolet | klein | "JE SUIS LE BEAU JACOB" | 1885-1900 |
6 | Pk 5.755abc |
784 |
Schmidt Frères |
klein | ||||
784ter |
Schmidt Frères | klein | "JE SUIS LE BEAU JACOB" | 1880-1930 |
26 | Pk 15.836 |
785 |
Fiolet |
middel | halve maan | 1865- |
||
785bis |
Fiolet | middel | "JE SUIS LE BEAU JACOB" | 7 | Pk 6.438abc |
|
785 |
Schmidt Frères |
middel | ||||
785bis |
Schmidt Frères | middel | ||||
786 |
Schmidt Frères | middel | "JE SUIS LE BEAU JACOB" | 1870-1900 |
28 | Pk 6.666, Pk 13.480 |
795 |
Schmidt Frères | middel | "JE SUIS LE BEAU JACOB" | -1930 |
27 | Pk 6.437 |
795 |
Fiolet |
middel |
"JE SUIS LE BEAU JACOB" | 1880-1910 |
Pk 5.756 |
|
800 |
Paul Hein |
groot |
"JE SUIS LE BEAU JACOB" | -1975 |
62 |
Pk 1.566ab, Pk 8.047 |
807 |
Gisclon |
klein |
halve maan | 1880-1885 |
17 |
Pk 726 |
849 |
Wingender Frères |
insteek |
"UNION FAIT LA FORCE" | 1900-1930 |
Pk 8.234ab |
|
851 |
Wingender Frères | groot |
"UNION FAIT LA FORCE" | 1890-1930 |
Pk 8.236, Pk 14.043 |
|
852 |
Wingender Frères | middel |
"UNION FAIT LA FORCE" | 1890-1920 |
37, 38 |
Pk 5.257, Pk 8.235, Pk 15.610 |
867 |
Dutel-Gisclon |
middel |
"JE SUIS LE BON JACOB" | 1885-1895 |
20 |
Pk 21.277 |
869 |
Gisclon |
groot |
halve maan |
1870-1885 |
Pk 726 |
|
869 |
Dutel-Gisclon |
groot | halve maan | 1885-1895 |
18 |
Pk 726 |
887 |
Job Clerc |
groot | "LE NOUVEAU JACOB" |
|||
948 |
Gambier |
groot | "JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1865-1910 |
1,8,10 |
Pk 6.433, Pk 6.434, Pk 8.059, Pk 14.488 |
998 |
Gambier |
middel |
1860-1870 |
11 |
Pk 9.815 |
|
998 |
Gambier | "JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1860-1915 |
9 | Pk 6.435, Pk 6.971, Pk 7.108ab, Pk 8.032, Pk 14.489 |
|
998 |
Paul Hein |
middel |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1970-1975 |
64 |
Pk 492, Pk 5.179, Pk 5.830 |
1008 |
Gambier | klein | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1865-1910 |
10 | Pk 6.972, Pk 6.973, Pk 7.107, Pk 10.077, Pk 14.493 |
1008b | Gambier | klein | "JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1865-1910 |
Pk 7.253, Pk 8.246, Pk 14.492 |
|
1008b | Bonnaud | klein |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1930-1955 |
Pk 9.673 |
|
1048 | Gambier |
middel+ |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1865-1910 |
Pk 8.237, Pk 8.336ab, Pk 8.825, Pk 13.538 |
|
1064 | Julius Wingender |
insteek |
(tekst) |
1890-1925 |
50 |
Pk 16.139 |
1064 | Peter Spang |
insteek | (tekst) | -1940 |
51 |
Pk 17.708 |
1498 | Gambier |
middel |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1905-1920 |
Pk 254, Pk 13.828, Pk 14.490 |
|
1500 | Wingender Frères |
groot | "JE SUIS LE VRAI JACOB" | 1875-1920 |
36 | Pk 7.989, Pk 13.539 |
1500 | Wingender Frères |
groot |
"L'UNION FAIT LA FORCE" |
1900-1925 |
34 | Pk 8.147, Pk 9.069, Pk 13.540 |
1610 | Dutel-Gisclon | middel |
"JE SUIS LE BON JACOB" |
1880-1920 |
Pk 12.695 |
|
1618 | Gambier |
insteek |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1910-1920 |
15 | Pk 14.494ab |
nummerloos: |
||||||
Bonnaud |
groot |
"BONNAUD MARSEILLE" |
1890-1925 |
Pk 13.614 |
||
Hippolyte Bonnaud |
klein |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1920-1955 |
57 | Pk 13.984 |
|
Coleman |
groot+ |
"JE SUIS LE JACOB DE DAWNMIST" |
2002-2005 |
69 | Pk 19.050 |
|
Gambier |
middel |
"JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1870-1890 |
Pk 14.491 |
||
John Hinds |
middel | geen tekst |
1988-1990 |
65 | Pk 11.197ab |
|
Heurter |
middel- | "JACOB" |
1910-1930 |
58 | Pk 3.630, Pk 21.210 |
|
Knoedgen |
middel | "JE SUIS LE BON JACOB" |
59 | Pk 1.442, Pk 5.581ab |
||
Knoedgen | insteek |
"JE SUIS LE BON JACOB" | 1910-1940 |
Pk 7.938ab |
||
Knoedgen | groot | "DE WARE JACOB" |
1890-1920 | Pk 2.843, Pk 6.986abc, Pk 9.136,Pk 12.751, Pk 13.537ab | ||
Knoedgen | Pk 9.099 | |||||
Knoedgen | klein |
"JE SUIS JACOB" |
1900-1930 |
41 | Pk 7.251ab | |
Knoedgen | klein | "DE KLEINE JACOB" |
1930-1960 |
61 | Pk 6.317abc | |
Léonard |
middel |
"JACOB" |
1980-1990 |
Pk 8.830 | ||
Pierre Levêque |
middel | "UNION FAIT LA FORCE" |
1910-1925 |
Pk 5.636, Pk 8.175 | ||
Pierre Levêque |
groot |
"LE VIEUX JACOB" |
1900-1930 | 39 | Pk 8.153ab |
|
Pierre Levêque | middel |
"LE VIEUX JACOB" | 1890-1920 | 35 | Pk 8.176 |
|
Trumm-Bergmans |
middel | "JE SUIS LE VRAI JACOB" |
1915-1935 | 42 | Pk 14.698ab |
|
België ? |
middel | "IT SUIS LE VRAI JACOB UIV" |
1890-1920 | Pk 6.436 |
Noten
[1] Jean-Léo, Les pipes en terre françaises, Bruxelles, 1971, z.p.
[2] Bernard Mamy, Traité théorique & pratique du culottage des pipes (herdruk), Paris, 1982, z.p. (voorwoord).
[3] Jean-Léo, 'The real Jacob was not a zuave', The Pipe Year Book 2001, Paris, 2001, p 69-70.
[4] Catalogus 1868: t/m modelnummer 1258, Jacob groot is model 948 (300 nummers minder dan hoogste modelnummer).
[5] Gemeten aan de frequentie waarin de pijpen in de antiekhandel opduiken.
[6] De modellen van Dutel-Gisclon gingen in 1895 over naar Victor Belle, deze serie komt in diens catalogus voor.
[7] Mogelijk betreft dit de herziening van model 610 en stond het duizend cijfer voor de vormaanpassing.
[8] D.H. Duco, Firma P. Goedewaagen & Zoon, fabrikantencatalogus uit 1906 voorzien van historische inleiding en verklarend naamregister, Amsterdam, 2000, p 45, model 206. Er schijnt van deze pijpenkop een exemplaar te bestaan voorzien van het gestempelde merk AT van Antoine Trees uit Grivegnee.
[9] Don Duco, De ware Abraham, over een gekaste figuurpijp en zijn opvolger in baronite, Amsterdam, 2000.
[10] Julius Wingender, Müllenbach und Thewald, J. Schilz-Müllenbach, Karl Gelhard Nachfolger, Friedrich Remy en Peter Spang.
[11] Klaus Freckmann, Tönernes, Tabakpfeifen und Spielzeug, Köln, 1987, p 46.
[12] Dezelfde pijp figureert ook de catalogus van Karl Gelhard Nachfolger eveeens onder model 188.
[13] In de catalogus Pk 21.277 abusievelijk als middelformaat opgenomen.
[14] Volgens de catalogus in grote uitvoering.