Duméril, Leurs Fils et Cie - A leading French pipe factory
Auteur:
Don Duco
Original Title:
C. Duméril, Leurs Fils et Cie, een toonaangevende Franse pijpenfabriek
Année de publication:
1983
Éditeur:
Pijpenkabinet
Magazine:
Pijpelijntjes
Description :
History of the Duméril Company in Saint-Omer, showing a catalogue page with remarkable time-bound clay pipes.
De Franse pijpmakerijen uit de negentiende eeuw bereikten met hun produkten een niet te evenaren niveau. Zowel in vormgevingsperfectie en originaliteit, als in materiaal en techniek steken deze pijpen uit boven de ceramische pijpen uit andere produktiecentra. Toch is er nooit sprake van ware kunst en koninklijke perfectie. Pijpenfabrieken waren niet zoals de porseleinfabrieken gepatroneerd door vorsten of andere adellijke personen. We treffen er geen hofstijl aan, geen werk van bekende en hoog gesalarieerde kunstenaars. De ontwerpen van pijpen zijn kopieerwerk van populaire kunst en behoorden steeds tot de meer conservatieve, algemeen geaccepteerde en gewaardeerde kunst. In de pijpmakerij, of dit nu een kleinschalig bedrijf of een industriële organisatie was, is het maken van winst een eerste vereiste. Dit streven naar baten moet ook het doel van de pijpenfabriek van vader en zoon Durnéril zijn geweest. Een bedrijf waarvan de produkten een zeer hoog artistiek niveau hebben en die tot het hoogtepunt van de kleipijpentraditie gerekend mogen worden. Dit artikel is aan dit bijzondere bedrijf gewijd (noot 1).
Stichter van de fabriek van Duméril is Constant, zoon van Florimond Duméril (noot 2). Zijn officiële naam luidt Lothaire-ConstantAuguste Duméril. Hij werd op 12 april 1809 te Wesel geboren, maar vertrok al op zeer jeugdige leeftijd met zijn ouders naar Saint-Omer. Zijn vader werd in deze plaats directeur van het militaire hospitaal. Het gezin Duméril behoorde tot de bevolkingsklasse waartoe ook de militaire en bestuurlijke top van het plaatsje gerekend konden worden.
Het is niet verwonderlijk, dat Constant zich tot een veelzijdige persoon ontwikkelde. Reeds op 25-jarige leeftijd werd hij raadslid van Saint-Omer. Hij vervulde bovendien verschillende andere officiële functies in het dagelijkse leven. In 1872-1873 was hij burgemeester van Saint-Omer. In 1832 huwde Constant en hij kreeg in het totaal vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Op ruim 35-jarige leeftijd, in 1845, besloot hij een pijpenfabriek op te richten. Dit lijkt een simpel gegeven, maar met de ons ten dienste staande gegevens is het waarom volstrekt onverklaarbaar. Tot dan is zijn relatie met het pijpmakersvak namelijk niet aanwijsbaar. Bovendien, een persoon met zo 'n sociale status, zal zeker zelf geen ambacht hebben uitgeoefend. Er moet een andere reden geweest zijn, die hem heeft doen besluiten een pijpenfabriek op te richten.
In Saint-Omer bloeide in die dagen de pijpenfabriek van Fiolet. Dit bedrijf was in 1763 of 1765 gesticht door Thomas Fiolet (noot 3). De start van een pijpmakerij in een plaats waar reeds lang een bloeiende tabakshandel bestond, valt goed te verklaren. Uit het jaar 1819 is een staat bekend, die vermeldt dat maarliefst 400 tot 500 personen werkzaam waren bij Fiolet (noot 4). Het bedrijf is dan tot een fabriek uitgegroeid. De produkten zijn voornamelijk bestemd voor Frankrijk en haar koloniën. In die jaren moet het bedrijf van Fiolet reeds grote verdiensten gehad hebben (noot 5). Zo wordt het eerste ontwerp van een figurale pijp door verschillende auteurs aan Fiolet toebedacht. Hiervoor pleit het gegeven, dat de fabriek van Fiolet aan het begin van de negentiende eeuw aanmerkelijk groter was dan andere Franse pijpmakerijen. De groei van het bedrijf van Fiolet zet zich in de negentiende eeuw voort. In 1843 is de grootste omvang bereikt (noot 6). Rond 800 werknemers verdienen hun brood bij Fiolet. De pijpen vinden dan hun weg naar heel Europa, naar de Franse koloniën en naar de Verenigde Staten.
Constant Duméril zag wellicht brood in de stijgende vraag naar kleipijpen. Door zijn maatschappelijke positie beschikte hij over relaties en over het benodigde beginkapitaal. In hoeverre Fiolet en Duméril concurrenten waren, valt niet te achterhalen. Soms lijkt het, dat Duméril het bedrijf opzette om de Fiolet-firma te beconcurreren. Dit zou wellicht een aspect kunnen zijn van een rivaliteitsstrijd tussen beide families. Anderzijds, in tijden van politieke twisten, trokken de directeuren van beide firma's één lijn: politieke pijpen verraden dezelfde maatschappelijke standpunten (noot 7).
De groei van het bedrijf van Duméril, gelegen in het cent rum van de stad aan de oever van het riviertje des Salines, loopt voorspoedig. Na enkele jaren al werken er rond 350 arbeiders. De meeste werknemers zijn Belgen, die evenals in Givet bij de firma Gambier het geval was, de werkweek in Saint-Omer doorbrengen. De eerste zoon van Constant Duméril, genaamd Emile, komt rond 1850 in het bedrijf. Zijn officiële naam is Emile-Charles-Constant en hij is geboren in 1833 (noot 8). Naast zijn baan als directeur van de fabriek bekleedt deze Emile verschillende andere functies. Zo is hij lid van de Kamer van Koophandel, directeur van de spaarbank, officier van de Garde National en in de periode 1875-1885 burgemeester van Saint-Omer. Of de familie Duméril enige eigenaar was van het bedrijf is niet bekend. In latere jaren heet de fabriek C. Duméril, Leurs Fils & Cie. Constant werkte zoals opgemerkt samen met zijn zoon Emile en wellicht was ook zoon Arthur in het bedrijf opgenomen. Deze Arthur wordt echter niet in de historische stukken vermeld. Wie verder deel uitmaakte van de vennootschap is niet bekend. Rond 1877 komt naast de naam Duméril ook de naam van een zekere E. Bouveur voor, Constant is dan overleden en Emile Duméril en E. Bouveur zetten het bedrijf voort (noot 9). De naam Bouveur wordt dan ook in het steelmerk op de pijpen vermeld.
De fabriek van Duméril sluit rond 1885 haar deuren. De reden hiertoe is onbekend. Er was weliswaar een teruggang in de afzet merkbaar door de opkomst van de houten pijp, de sigaar en de sigaret, maar de plotselinge sluiting moet een meer diepgaande oorzaak hebben. Wellicht was Emile Duméril overleden en wilden de erven de fabriek niet voortzetten. Het is niet waarschijnlijk dat de firma Fiolet het gehele bedrijf overnam. Ook bij Fiolet zette in de jaren tachtig de teruggang in; de volledige overname van een grote fabriek zal men niet aangedurfd hebben. Het vormenbezit van het bedrijf raakte verspreid en mogelijk werd een groot deel ervan al spoedig omgesmolten. Enkele pijpvormen zijn kort na de sluiting in het bezit van de firma Goedewaagen gekomen. Uit deze mallen zijn nog tot in deze eeuw pijpen geperst (noot 10).
Door een gelukkige omstandigheid is een grote en zeer aantrekkelijke kollektie Dumérilpijpen bewaard gebleven. Eén van de laatste telgen van het geslacht Duméril schonk deze kollektie rond de eeuwwisseling aan de gemeente Saint-Omer. Zij is thans te zien in het stedelijk museum Hotel Sandelin. In ongeveer vijftien vitrines zijn plusminus 2000 pijpen bijeengebracht (noot 11). Een groot deel hiervan is reeds voor de overdracht op vierkante panelen bevestigd. De rangschikking gebeurde naar model en kleur, waardoor aantrekkelijke composities ontstonden. De panelen zouden in de toonkamer van de fabriek of op een expositie gehangen hebben. Een ander niet minder belangrijk deel van de kollektie betreft losse pijpen, thans in vitrines geplaatst. Van deze schenking wordt gezegd, dat zij een compleet overzicht geeft van alles wat de fabriek ooit maakte. Dit is helaas niet juist. Alle exemplaren in de geschonken kollektie zijn van een uitzonderlijke kwaliteit en afwerking. Het is bijna niet mogelijk dat een fabriek dergelijke hoge kwaliteiten maakt, zonder ook grote hoeveelheden gewone modellen pijpen te leveren. Fairholt beschrijft in zijn tabaksboek dan ook goedkope rode Duméril-pijpen met glazuur, die op Romeins aardewerk lijken. Deze produkten ontbreken bijvoorbeeld in het museum te Saint-Omer (noot 12). Aangenomen mag worden, dat vrijwel alle denkbare soorten pijpen door Duméril zijn gemaakt. De benodigde technische en artistieke kennis waren hiervoor ruimschoots aanwezig. Van het traditionele Goudse model komen we lange pijpen tegen met een ragfijne steel en een slanke kop. Naast het rechte model zijn ook krulpijpen van dit type gemaakt. De dunne elegante steel is een verdienste van dit Franse bedrijf. Waarschijnlijk importeerde men de klei hiervoor speciaal uit België, want de Franse klei is niet stevig genoeg. Opmerkelijke is het dat deze produkten in Goudse stijl voorzien zijn van een typisch Franse émailbeschildering op de kop en rond de steel. Als pijpmakersmerk dragen zij de gekroonde DL op de hiel. Wanneer de pijp van een spoor is voorzien, vinden we de letters in reliëf op de zijkant. Onder de korte modellen vind en we een grotere verscheidenheid. We onderscheiden twee hoofdtypen: rijk gedecoreerde pijpen met flora en fauna als onderwerp en de figurale pijpen, die menselijke figuren uitbeelden. Zowel fantasiefiguren, karakters en karikaturen als bestaande personen zijn in de pijp vereeuwigd (afb. 1). Opvallend bij de korte modellen is de nerveuze stijl met veel scherpe niveauscheidingen in plaats van geleidelijke vormovergangen. Het is een weelderige barokke stijl, die men snel leert onderscheiden en die we niet bij produkten van andere bedrijven tegenkomen (afb. 2, noot 13).
Naast de lange pijpen de korte figurale pijpen kan men in Hotel Sandelin een fraaie kollektie manchetpijpen bewonderen. Bekende personen, karakters en fantasiefiguren vinden we er in verscheidene afmetingen. Onder de uitgebeelde personen herkennen we Christus, Bacchus, de Duke of Wellington, Henri III, Anacreon, Garibaldi en nog veel meer bekenden. De exclusiviteit van de produkten wordt benadrukt door het ontbreken van de Jacob-pijp in de kollektie (noot 14). Behalve het traditionele gezicht- of borstbeeld type zijn er aantrekkelijke stukjes tentoongesteld, zoals een gezichtpijp geheel samengesteld uit vissen, of een langgerekte ketel in de vorm van een stam van een palmboom, waarin een inboorling is geklommen, die door een panter wordt aangevallen. Soms treffen we een vochtsluis aan in de lange baard en of de uitlopende punten van de manchetpijpen. Het grootste stuk is een presentatiepijp in de vorm van het borstbeeld van een onbekende emir. De vorm van deze pijp werd later door Fiolet overgenomen; er is tot aan het eind van de negentiende eeuw uit gewerkt (noot 15).
Een opmerkelijk produkt van Duméril bevindt zich in de kollektie van het Pijpenkabinet (noot 16). Het is een manchetpijp aangeduid met de benaming écume. De kop heeft de vorm van een zware meerschuim pijpekop, zoals die in de eerste helft van de negentiende eeuw populair was. De losse steel is gedraaid, heeft een afgeplatte spits en herinnert aan de stelen van gedraaid en gesneden hoorn (afb. 3). De pijp is typisch een produkt voor de firma Duméril. Zowel fabricagetechnisch als vanuit het oogpunt van de gebruiker bezien, is het een onmogelijk voorwerp. Het kasten van een manchetkop en een losse steel bracht dubbel kastersloon mee. Bovendien gaf de zware ketel met zijn logge model bij het drogen of bij het bakken maar al te vaak krimpscheuren. Dat de pijp exclusief was, bewijst de geelgeglazuurde kop en het zorgvuldige êmailleerwerk van de steel in vier lichte tinten. Het makersmerk, de gekroonde DL vinden we gestempeld op de manchet en op de steel in reliëf valt de firmanaam DUMERIL en ST. OMER te lezen. Het modelnummer 2015 benadrukt het grote aantal modellen, dat door de firma vervaardigd werd.
Toch zal deze pijp de roker weinig bekoord hebben. De twee losse klei-onderdelen laten zich slecht samenvoegen. Bij het klemmen van de steel in de manchet zal menige pijp gebroken zijn. Bovendien is de pijp veel te zwaar voor genoeglijk en comfortabel gebruik. Daarbij komt nog de grote kwetsbaarheid door de zware kop en het relatief dunne afgeplatte steeleinde. Het is een luxe produkt, waarbij wij ons inderdaad afvragen of het een gewoon gebruiksvoorwerp was. In het afwerken met glazuren had Duméril de grootste perfectie ontwikkeld. Talloze pijpen in de fabriekskollektie dragen bijzondere loodglazuren. Om hiervan een indruk te geven: transparant met bruine vlekken, loodglazuur met onderschildering in blauw, paars of bruin, gemarmerd geel en bruin loodglazuur en effen glazuren in groene en gele tinten, maar ook in roze. Daarnaast was ook het kleuren met verf populair. Modellen werden met effen rode- of oranje-bruine verf bedekt of gebronsd soms met zwart opgeschilderd of van zilververf voorzien. Ook de gebrande pijpenlak komt op de produkten voor. Een speciale groep vormt de beschildering van néogène modellen met landschapjes, taferelen in chinoiseriestijl en geometrische banden als de meander en blokband. Met papieren merketiketten werd de steel nog dikwijls van een extra merk voorzien. Op deze plakker vinden we vaak nog een categorie-aanduiding als Calciné of Ecume de terre.
Tot slot van de beschrijving van de Dumérilprodukten dienen nog de pijpaarden figuurtjes vermeld te worden (noot 17). Er wordt wel beweerd dat de produktie hiervan opgenomen werd toen de pijpenverkoop begon terug te lopen. Ook deze beeldjes zijn op een uiterst fijne gedetailleerde wijze vervaardigd en tonen uiteenlopende onderwerpen. Naast militaria als soldaten in diverse uniformen en geschut, vinden we negers, Arabieren en bewoners van andere landen, maar ook negerhutten, boerderijen en de dieren uit andere oorden. Bomen en struiken werden zeer natuurgetrouw nagemaakt. In het assortiment waren voorts kerkelijke figuren opgenomen.
Een opmerkelijke groep vormen de borstbeelden. Verschillende manchetgezichtpijpen werden als zelfstandige sculptuur op een sokkel geplaatst. Steeds dragen deze beeldjes het merk van Duméril ingestempeld. Jammer genoeg weten we nog niets omtrent de ontwerpers van Dumérilpijpen. Interessant in deze is wel dat de broer van Constant Duméril beeldhouwer was. Hij leefde onder de naam Henri-JosephCharles Cordier en was leerling van François Rude. Deze kunstenaar exposeerde in de Salon van 1848. Hij had een levendige interesse in de etnografie en maakte reizen in het Middellandse zeegebied en in Afrika. Vooral zijn polychrome sculpturen zijn bekend. In de periode 1848-1853 zijn van hem veel negertypen en Aziaten bewaard gebleven, doch deze typen zijn onder de produkten van Duméril niet vertegenwoordigd. In 1857 exposeerde hij twaalf borstbeelden van Algerijnen, waarvan er enkelen als pijp geproduceerd zouden kunnen zijn. Hiernaar moet echter nog eens uitgebreid onderzoek gedaan worden.
Een raadsel vormen nog de kernen, modellen van pijpen in brons of messing uitgevoerd. Zij worden vaak gezien als de ontwerpen voor de pijpen, maar kunnen evenzeer als loodmodellen geïnterpreteerd worden (noot 18). Deze aantrekkelijke modellen, waarvan het Musée Sandelin er een tiental bezit, behoren tot de onopgeloste technische aspecten van het pijpmakersvak. Zij getuigen, dat van een eens zo belangrijke bedrijfstak de technische kennis vrijwel geheel verloren ging.
© Don Duco, Pijpenkabinet Leiden, 1982.
Afbeeldingen
- Vier manchetpijpen van Duméril, v.l. n.r. Kalmouc, Garibaldi, Cucuóond en Caryatide. Saint-Omer, Duméril, cataloguspagina, 1860-1875.
Leiden, collectie Pijpenkabinet documentatie - Steelpijpen in een voor Duméril kenmerkende stijl. Saint-Omer, Duméril, cataloguspagina, 1860-1875.
Leiden, collectie Pijpenkabinet documentatie - Tabakspijp naar een meerschuimmodel. Saint-Omer, E. Duméril, H. Leurs & Cie., 1850-1875.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.229
Noten
- Eerder verschenen publicaties over de pijpenfabriek van Duméri : Georges Coolen, ‘Le tabac et les pipes de Saint-Omer’, Société Académique des Antiquaires de la Morine, Décembre 1970, p. 385-400. Roger Fresco-Corbu, ‘Faces on French clay pipes’, Country Life, June 1962. F. Tymstra, ‘De pijpenstad St. Omer’, Pijpel. Kring Nederland, IV-14, p.4 3-47.
- Les Dumèril, Notice Biographique, 1897, Toulouse Imp. Lagarde et Sebille. 80 p. (genealogie van het geslacht Dumèril) Bibliothèque Saint-Omer.
- L' arrondissement de st. Omer dans le passé et le présent, (div. auteurs), stichting in 1763. Jean-Léo, Les pipes en terre françaises, 1971 geeft het jaar 1765 op.
- Enquête du préfet sur les principales fabriques, usines, Juin 1819. Bibliothèque Saint-Omer.
- Alain Derville (direction), Histoire de Saint-Omer, 1981. Presses Universitaires de Lille, p. 190.
- Contre Rendue de l' Exposition publique des produits agricoles, industriels, etc. à Saint-omer, 1843.
- F.W. Fairholt, Tobacco: Its history and Associations, p. 181 (over een gelegenheidspijp uit 1848 uitgegeven door beide bedrijven).
- Zie noot 2.
- Jean-Léo, Les pipes en terre françaises, 1971, p. 30.
- Don Duco, ‘Vier Goedewaagen rietsteelpijpen’, Pijpelijntjes, 1977, nr. 2.
- Iain Walker, Clay Tobacco-pipes, with particular reference to the Bristol industry, Ottawa, 1977, p. 288.
- Fairholt, p. 184. Zie ook : Fresco-Corbu (afbeelding).
- Afbeeldingen uit een catalogus van Duméril, Leurs fils et Cie, na 1850. (onbekende verzameling).
- Meer over de Duke of Wellingtonpijp in Fairholt, p. 185-186.
- Afgebeeld in : Encyclopédie du tabac et des fumeurs, Paris, 1975, p. 134. Benjamin Rapaport: The complete guide to collecting antique pipes, p. 21.
- Kollektie Pijpenkabinet, Leiden, nr. 8229.
- Georges Coolen: ‘Les Duméril à Saint-Omer’, Société Académique des Antiquaires de la Morine, Octobre 1971, p. 494 - 4 97.
- D. H. Duco, De techniek van het pijpmakersbedrijf te Gouda, p. 121, (BAR).