Book review: Harlingen, pipe makers and archaeological finds, 2024

Auteur:
Don Duco

Original Title:
Boekbespreking: Harlingen, pijpenmakers en bodemvondsten, 2024

Année de publication:
2024

Éditeur:
Amsterdam Pipe Museum

Description :
Review of the monograph on a Frisian town with a notable clay pipe maker as central figure.

De stadsmonografie gewijd aan Harlingen komt als een verassing mee bij het kwartaalblad van de Pijpelogische Kring Nederland. Het is een prachtig boek, uitgegeven en gedrukt zoals ook het Jaarboek van die vereniging. Het boek telt 160 pagina’s met in totaal 558 foto’s. Met een grote bladspiegel biedt het veel ruimte voor illustraties en bijbehorende tekst. Het fotowerk is netjes vrijstaand gemaakt en smaakvol in de tekst opgenomen. Auteurs zijn Bert van der Lingen en Ewout Korpershoek, goede bekende uit de pijpenwereld.

1-10.929  lit-lingen-korpershoek-harlingen-1
Afb. 1.

Wie het lezen inzet start na een beknopte stadsgeschiedenis - waar de achttiende eeuw overigens ontbreekt - bij de introductie van het roken in Harlingen en wel bij twee buitengewoon interessante figuren: vader en zoon Starter. De vader is de vroegst bekende Friese pijpenmaker, genaamd Jan Jansz. Starter (p. 13). Hij is Engelsman die zich kort na 1600 via Amsterdam in Harlingen vestigt. Diens zoon met dezelfde naam wordt later als liedjesschrijver en dichter bekend. In twee gedrukte werken van Starter junior wordt het rookgedrag uit de jaren 1630 voorgesteld en toegelicht. Het is een liefhebberij waar Jan Jansz. Starter II grote sympathie voor had. Daarnaast zijn de pijpen van zijn vader uitgebreid bekend van opgravingen en dat maakt het plaatje uitzonderlijk compleet.

Lofwaardig in het boek is de sectie over de Harlinger pijpenmakers (p. 24-31), een stuk waarin personen worden voorgesteld die tot nog toe onbekend waren. Wat vooral opvalt is dat dit nieuwe onderzoek een prachtige aansluiting bij de pijpvondsten oplevert. Het zet een lokaal product op de kaart, maar helaas komt het niet tot enige synthese van deze kennis.

Vanaf pagina 33, als de stedelijke pijpenmakers zijn behandeld, verandert de opzet van het boek enigszins. Het wordt meer een bloemlezing van gevonden pijpen dan een historische verhandeling over de Harlinger pijpengeschiedenis. De link naar makers met al dan niet gezaghebbende daden verbleekt geleidelijk, zij maakt plaats voor teksten over het uiterlijk en de afwerking van de kleipijpen. Ieder onderscheidenlijk detail wordt beschreven en leert de lezer misschien wel om beter waar te nemen, maar of je al die details wel moet weten is sterk de vraag. Temeer daar na waarneming de volgende pijp wordt voorgesteld, zonder in te gaan op de plaats van de reeds besproken objecten in het licht van de pijpenhistorie van Harlingen, van Friesland of van de Zeven Provinciën.

02-22.214  bodem-harlingen-engelenkopje-1
Afb. 2.APM 22.214

Dan blijkt te meer, wat ook in het voorwoord vermeld staat, dat het boek in feite een collectiemonografie is van één lokale graver, ene Luut de Haan die in de loop van decennia zo’n 4.000 pijpfragmenten heeft opgegraven. Zij vormen het onderwerp van dit onderzoek waarbij de variatie aan vormen, merken en decoraties de hoofdmoot wordt. Er is minimale aanvulling van vondsten van andere eigenaren, namelijk slechts vier. Bovendien blijft de Harlinger nijverheid in relatie tot de pijpengeschiedenis van elders buiten beeld.

De presentatiewijze en vooral de taal van schrijven in de Harlingen-monografie wortelt sterk in de jaren 1970 en 1980. In die tijd stond bij het pijpenonderzoek de inventarisatie van de producten en het verzamelen van gegevens over hun makers centraal. De eerste archivalische feiten kwamen in die tijd beschikbaar, samen met de eerste linken naar de producten die deze pijpenmakers vervaardigden. Iedereen was verbaasd hoe de geschiedenis van de pijpennijverheid in talloze plaatsen zich ontvouwde en werd gereconstrueerd. Elk feitje werd van belang geacht. De publicatie in de British Archaeological Reports in 1981 vormde een bundeling van die activiteit en gaf het onderzoek een forse boost.[i] Harlingen maakte daar toen nog geen deel van uit, al werd er wel vermoed dat in die stad pijpen gemaakt waren.[ii] De bevestiging van die veronderstelling duurde dus tot het uitkomen van deze publicatie in dit jaar.

Die inventariserende fase is inmiddels ruim veertig jaar geleden. De schrijfstijl en manier van behandelen van pijpenmakers en hun producten is inmiddels sterk gewijzigd. Het opsommen van feiten wordt tegenwoordig gezien als archaïsch, zeker wanneer dit te vaak wordt afgewisseld met het woord mogelijk. Het vermelden van pijpenmakers, hun wederhelft, de namen van de kinderen al dan niet met doopdata en andere persoonlijke gegevens is uit de tijd geraakt. Zij horen in een database thuis, niet in een lopende tekst. Zeker als je ook nog moet weten om de hoek van welke steeg iemand woonde! De huidige benadering gaat uit van wat meer afstand en nodigt uit om waarom-vragen te stellen en die ook te beantwoorden. Het gaat niet zozeer om de droge archieffeiten op zich, noch om de detailverschillen van de pijpen, maar om de interpretatie en conclusies die de vondsten in zich dragen. Helaas, die werkwijze zien we in deze monografie niet. De kleipijpen worden weliswaar steeds accuraat beschreven, maar amper aan de ontwikkelingsgeschiedenis van de pijp gerelateerd. Bovendien ontbreekt vaak de relatie tot de plaats Harlingen, waardoor we de karakteristiek van de pijp uit die havenstad niet leren onderkennen.

Daarmee wordt het boek te sterk een aaneenschakeling van vondstdeterminaties, fijn dat de auteurs dat kunnen, zij etaleren hun kennis door het op te schrijven, maar doen er nauwelijks iets mee. Waren er geen patronen vast te stellen door bijvoorbeeld verzamelaar/graver De Haan te laten filosoferen over vondstfrequenties en gebruikspatronen in Harlingen? Die moeten zich toch in al die jaren aan hem opgedrongen hebben. Is Harlingen bijzonder en if so, waarin dan en waarom, dat is de vraag die zich aan je opdringt en onbeantwoord blijft.

03-14.819  klei-makkum-pijproker-3
Afb. 3. APM 14.819
04-19.480a  klei-makkum-boerderij-3
Afb. 4. APM 19.480a

Een andere optie om dit boek meer leven in te blazen is door archeologisch vergelijk te trekken. Steden als Hoorn, Enkhuizen en Amsterdam worden genoemd als handelspartners, maar het pijpmateriaal uit die plaatsen wordt niet voor een vergelijking benut. Over Bourtange[i] en Alkmaar,[ii] twee megavondstcomplexen zeker van vergelijkbare aard, verschenen publicaties die wèl het specifieke van de vondsten duiden en de patronen van productie, handel en consumptie tegen elkaar afzetten. Bovendien kan worden ingegaan op de waarde van de pijp als statusartikel, welke pijp was voor welke doelgroep bestemd. Met wat extra analyse kan zelfs worden opgenomen wat niet gevonden is, om het beeld helder af te bakenen en zo compleet mogelijk te krijgen.

Om twee voorbeelden te noemen. In het nieuwe boek worden geregeld steellengtes gemeten en vergeleken; geweldig dat de vondsten zich daartoe lenen. Toch rept de tekst nergens over de vaste indeling in steellengte in de Nederlandse pijpennijverheid en al zeker niet of Harlingen dat patroon navolgde of juist niet. Ruime aandacht wordt ook besteed aan pijpen met een extra glazuurbehandeling of zelfs een plateelpalet. Juist deze producten zijn goed te vergelijken met pijpvondsten van het Schermereiland en de binnenstad van Hoorn en Enkhuizen. Dat geeft interessante overeenkomsten èn verschillen te zien, in dit geval gedeeltelijk ten voordele van Harlingen. Een gemiste kans, zou ik zeggen.

Pijpen van andere, meer moderne materialen worden evengoed behandeld. Bij de bespreking van een porseleinen stummel (afb. 477) lezen we weer een geweldige bulk aan persoonlijke informatie over de levensloop van de bezitter van weleer, zijn kinderen incluis. Helaas wordt ook hier de pijp niet in de tijd geplaatst en niet met het dan heersende modelbeeld vergeleken. Juist dat zou het object tot leven brengen. Datzelfde geldt voor materialen als hout en caoutchouc. Zij zijn onderdeel van de verzameling louter omdat ze toevallig in Harlingen zijn gevonden, maar … wat voegt sec een vermelding eigenlijk toe aan het verhaal over de pijp en het pijproken?

De boektitel Harlingen, pijpenmakers en bodemvondsten draagt een driedeling in zich. Het gaat over een Friese handelsstad, een specifieke beroepsbevolking en over de vondsten van pijpen. Rechtvaardigt dat de bespreking van alle pijpvondsten, ook die van elders? Misschien wel want importwaar uit Amsterdam en van verder weg zoals uit Gouda, later zelfs vanuit het buitenland verbreden het beeld van de tabakspijp. Door echter geen interpretatie aan het voorkomen van bepaalde pijpen te geven, maken de auteurs van het boek een algemene pijpenencyclopedie. Toegevoegde zinnen leggen de lust bloot eveneens de export naar overal te incorporeren, al wordt ook die niet nader geïnterpreteerd.

05-22.208  varia-schotel-fries-pijproker-1
Afb. 5. APM 22.208

Twee aanhangsels respectievelijk over plastiekjes en Harlinger plateelgoed, zowel tegels als schotels, sluiten het boek af. Eigenlijk hebben zij geen relatie met de pijpen in het voorgaande, behalve dat deels pijpaarde is gebruikt of anderszins rokers zijn afgebeeld. Bij deze hoofdstukken komt de tekst geheel niet uit de verf. Op de zeer bijzondere gevonden matrijzen – abusievelijk als persvorm aangeduid – wordt niet nader ingegaan (afb. 537-540), dat is jammer. Het Harlinger schotelwerk is heel specifiek (afb. 551-557 en p. 12 (spiegelbeeldig) en p. 32), maar wordt niet als zodanig gekarakteriseerd. Bovendien heeft dit plateelwerk interessante relaties met late Hollands majolica en vooral ook met het zogenaamde English Delfts. Daarover is veel meer te vertellen dan alleen de beschrijving van de voorstelling. Juist omdat over de concurrerende waar al zo veel gepubliceerd is.

Aangezien de publicatie een éénverzamelaarswerk is geworden, blijft vergelijking met materiaal van elders dus achterwege. Ik ben zo vrij om hier ter illustratie enkele Harlinger objecten uit onze museumverzameling af te beelden. In het nieuwe boek spreekt de inleiding van een tussentijds verslag, dat is mede omdat nieuwe informatie nog altijd wordt toegevoegd. De auteurs konden niet wachten met deze publicatie ondanks het zicht op nieuwe gegevens vanuit de archeologische hoek, of vanuit de regionale archieven die steeds meer materiaal gedigitaliseerd beschikbaar stellen. We zijn benieuwd wanneer dat nieuwe, synthetiserende werk zal verschijnen. Ik hoop dat ik met deze schrijverij wat kritisch denkvermogen heb wakker geschud. In ieder geval heb ik van het lezen over Harlingen zeker genoten, terwijl ik in onze database nog enkele jaartallen heb aangescherpt, nog los van het toeschrijven van twee pijpen aan Harlingen. Dat bewijst dat de kennis van de kleipijp altijd in beweging blijft.

 

© Don Duco, Amsterdam Pipe Museum, 2024.

 

Afbeeldingen

1.   Kaft van de nieuwe publicatie gewijd aan Harlingen.
      Amsterdam Pipe Museum APM L-10.912

2.   Trechtervormige ketel beschilderd in tinglazuur met cherubkopje. Harlingen, 1700-1720.
      Amsterdam Pipe Museum APM 22.214

3.   Kleipijp gemaakt in Gouda met beschildering in blauw op wit van een manshoofd met tabakspijp. Harlingen, 1890-1920.
      Amsterdam Pipe Museum APM 14.819

4.   Kleipijp met doetelmodel met in tinglazuur geschilderd landschap. Harlingen, 1920-1930.
      Amsterdam Pipe Museum APM 19.480a

5.   Majolicaschotel met naar links gekeerde staande pijproker. Harlingen, 1680-1720.
      Amsterdam Pipe Museum APM 22.208

 

Noten

[1]     D.H. Duco, De Kleipijp in de Zeventiende Eeuwse Nederlanden, Oxford, 1981, British Archaeological Reports, International Series, TACTP Vol. V 106".

[2]     Ibidem, p 138-139.

[3]     J.J. Lenting e.a., Schans op de grens, Boertanger bodemvondsten 1580-1850, Sellingen, 1993.

[4]     D.H. Duco, “Drie eeuwen tabakspijpen uit Alkmaar, Een analyse van de kleipijpen na vijftien jaar stadskernonderzoek”, hoofdstuk in: De verborgen stad, 750 jaar Alkmaar onder de grond, Vormen uit Vuur, Nederlandse Vrienden van de Ceramiek, 186/187, april 2004, 71-96.