Alphen as a competitor of the Gouda pipe makers
Auteur:
Don Duco
Original Title:
Alphen als concurrent van de Goudse pijpmakers
Année de publication:
1984
Éditeur:
Pijpenkabinet
Magazine:
Pijpelijntjes
Description :
General historical article about the pipe industry in Alphen aan den Rijn with a discussion of the finds of Philip Hoogenboom's pipe dump.
Wanneer er over concurrentie van de Goudse pijpennijverheid wordt gesproken of geschreven, volgt steeds hetzelfde rijtje plaatsen: Alphen, Gorinchem, Schoonhoven en Utrecht (noot 1). Met deze reeks veronderstelt men blijkbaar dat de vier steden op dezelfde wijze een bedreiging vormden voor de Goudse pijpmakers. Recentelijk is echter een stort van een Alphense pijpmakerij aangetroffen, die nieuw inzicht geeft in de produktie van pijpen in Alphen aan den Rijn. In dit artikel bespreek ik deze vondsten in historisch perspectief, waarbij vooral aan de wisselwerking Gouda - Alphen veel aandacht wordt besteed. Dankzij het toegenomen inzicht in de Nederlandse pijpennijverheid zal dit artikel - in tegenstelling tot dat over Schoonhoven en Gorinchem - meer een historische verhandeling zijn dan een opsomming van wat geproduceerd werd en door wie.
De gemeente Alphen aan den Rijn wordt gevormd uit een drietal aaneengegroeide dorpen: Alphen, ten westen van de Rijn, Aarlanderveen ten zuidoosten en Oudshoorn ten noordoosten van de Rijn. De plaatsjes Aarlanderveen en Oudshoorn worden door de Aar gescheiden, die op deze plaats in de Rijn uitmondt. Kenmerkend is de gunstige ligging aan een waterwegkruising van Oude-Rijn, Gouwe en Aar. Hierdoor hebben de drie plaatsen een open verbinding met Gouda, maar ook met de steden Leiden en Amsterdam. Alphen aan den Rijn is lang een landelijke plaats geweest met veeteelt als voornaamste bestaansbron. Daarnaast komen we ook pannebakkerijen en pottebakkerijen tegen, die hun grondstof in de directe omgeving kunnen delven. In deze kleinere gesloten samenleving is het bestaan van een pijpmakerij gerechtvaardigd; zij draagt bij tot het zelfvoorzienende karakter van de streek. Alphen begeeft zich echter al vroeg in de nationale pijpenhandel, waarmee een pijpenproduktie niet voor de regio maar voor elders aangetoond wordt. Dit feit wordt bewezen met een rekening van een pijpenhandelaar uit 1742, waarbij een viertal soorten pijpen naar Frankrijk geëxporteerd worden. De uitvoerverklaring vermeldt als herkomstplaatsen Tergau & Alphen (noot 2).
De oorzaak van dit gemengd inkopen van pijpen door handelaren had betrekking op het aanbod van pijpen door de Goudse pijpmakers op hun pijpenmarkt. Door de geduchte onderlinge concurrentie van de makers in Gouda, legde men zich in deze stad voornamelijk toe op de betere kwaliteiten pijpen. Hoewel het gilde de totale nijverheid aan regels had gebonden en hierop voortdurend controle uitoefende, verzuimde zij het aanbod van soorten en kwaliteiten op de wekelijkse pijpenmarkt in evenwicht te houden. Handelaren in pijpen, die ook de kwalitatief mindere soorten zochten, konden slecht terecht in Gouda. Spoedig plaatsten zij orders in de randgemeenten, waar men deze vraag dankbaar tot uitvoer bracht. De Gouwenaars waren minder in het groffe werk geïnteresseerd, op deze produkten zat voor hen te weinig debiet. Door het plaatsen van grote orders bij pijpmakers in de regio stimuleerden de handelaren daar de nijverheid. Talloze bedrijven konden zich snel ontwikkelen en als de kennis in huis was ging men naast groffe soorten de betere kwaliteiten maken. Vooral voor de minder eerlijken lag de weg naar model en merkimitatie open.
In mijn publicatie Merken van Goudse pijpenmakers 1660 - 1940 vallen de plaatsnamen Alphen, Aarlanderveen en Oudshoorn verschillende malen in verband met deze merkimitaties (noot 3). Geen voor de regio werkende bedrijven dus, maar een bewust opgezette praktijk waarbij fraude door merkimitatie steeds voorkomt. Zo wordt in de reeds vermelde publicatie een houtsnede afgedrukt, die toebehoord heeft aan de Alphenaar Pieter (van) Wijngaarden. Dit drukblok toont centraal het overbekende BVB-merk met in de omlijsting engeltjes en arenden (afb. 1a, noot 4). Het ontwerp van het blok is uitgevoerd zoals het Goudse drukblok van de BVB (afb. 1b), alleen met beduidend minder vakbekwaamheid. Aardig is dat de maker wel het Goudse wapenschild wijzigde in het wapen van de stad Alphen. Dit drukblok bleef bewaard doordat het na een kwestie in handen viel van de commissarissen van het Goudse pijpmakersgilde. Helaas is nog niets over deze zaak in het Goudse archief teruggevonden.
Het succes dat Van Wijngaarden met zijn Goudse pijpmerk had kunnen we moeilijk peilen. Uit vondsten weten we, dat hij naast het reeds vermelde merk ook gedecoreerde pijpen maakte met zijn naam voluit op de steel. Deze pijpen zijn imitaties van de goedkopere korte modellen met gestileerde vissebekversiering op de steel. Dergelijke produkten waren vooral populair in het vierde kwart van de achttiende eeuw. Dat Van Wijngaarden ook met dit produkt geen eigen type leverde, bewijst het opschrift "P.V. WYNGAARDEN/ FABRICIRT", een regelrechte kopie uit een Duitse werkplaats, maar wel voorzien van de naam van de Hollandse pijpmaker.
Het afgelopen najaar is in Alphen de stort aangetroffen van een andere merkimitator, die we gezien de variëteit in de vondsten gerust met fabrikant mogen aanduiden. Bij werkzaamheden voor een nieuwe oeverbeschoeiing van de Aarkade nabij de uitmonding in de Oude-Rijn, werd na drooglegging een stort van een pijpenfabriek aangetroffen. Inwoners van Alphen en gravers van elders hebben in zeer korte tijd het gebied vergraven. Helaas versnipperde het materiaal zich hierdoor onder talloze gravers. Hierdoor zal een volledig produktie-overzicht moeilijk te geven zijn.
Opmerkelijk aan deze stort is dat het materiaal een zeer grote variëteit vertoont. Duidelijk in de meerderheid zijn de pijpen van betere kwaliteit. Produkten met een gladde gepolijste ketel en een makersmerk ingedrukt op de hiel of op de voorzijde van de ketel, afhankelijk van het model. Een gedeelte van deze vondsten beeld ik bij dit artikel af. Het zal een ieder opvallen dat het hier beslist geen materiaal betreft ter uitbreiding van het assortiment groffe pijpen op de Goudse pijpenmarkt. De stort uit Alphen bevat slechts imitaties van Goudse en andere bedrijven, waarbij het zwaartepunt vooral ligt op de betere kwaliteiten. Een belangrijk verschil dus met de stortvondsten die we uit Gorinchem, Schoonhoven en Utrecht kennen. De maker zal met deze handelswaar ook zeker niet de Goudse pijpenmark t bezocht hebben. Gezien de schending van de Goudse merkenrechten, moet hij klanten elders in het land gehad hebben.
Het pijpmakersmerk was binnen de stad Gouda door het gildereglement beschermd. Buiten die stad kon men de merken vrij nazetten en onze Alphense pijpmaker heeft daar dankbaar gebruik van gemaakt. Opvallend daarbij is dat de stempels voor de hielmerken voor het merendeel in Gouda gegraveerd waren, kennelijk in opdracht van de Alphense merkimitator. Geen fabrikant zal immers van zijn stempels afstand doen en in de pijpmakerij werden deze dan ook wekelijks nageteld. Veel populaire achttiende eeuwse Goudse merken komen we onder de vondsten tegen: het klaverblad, de vos, de zwaan, de slang, de bot, de leeuw in de Hollandse tuin, de wijnroemer, de molen en lettermerken als de B, BVB, p 33, 59 en 93. K en cijfermerken waaronder de 6, 9, 16. Een drietal merken wijkt af van het Goudse voorbeeld. Het is het merk de zwaan, dat in Alphen met pootjes gezet werd en een bepaalde versie van de molen, die te onzorgvuldig en met een te geringe detaillering is uitgevoerd. Een enkele zittende vos laat, in tegenstelling tot de Goudse afdrukken, de kop hangen.
Behalve het voorkomen van de Goudse makersmerken treffen we dikwijls het wapenschildje van de stad Gouda op de zijkant van de hiel aan. Dit bijmerk was een privilege toegekend aan de Goudse pijpmakers in 1739. Op aandrang van de Goudse pijpmakers was dit door de Staten van Holland en West-Friesland uitgevaardigd. Slechts pijpen van Goudse oorsprong mochten dit schildje op de zijkant van de hiel of spoor dragen. Voor makers uit andere plaatsen was gebruik van dit teken verboden en op overtreding stond een boete van maarliefst zeshonderd gulden. In Alphen nu zien we op het merendeel van de produkten dit wapenschild, echter om aan gerechtelijke vervolging en boete te ontkomen veranderde de fabrikant een kleinigheid aan het wapentje. Hij plaatste in de gladde middenbaan van het schild stippen, soms één, soms twee maar meestal drie (afb. 1c). Hierdoor raakte het visueel ritme van het bijmerk niet verstoord en het valt de beschouwer in eerste instantie niet op, dat hier gefraudeerd is.
De Goudse pijpmakers waren vanaf 1740 verplicht de mindere soorten pijpen, die met fijnen aangeduid werden, naast het wapenschildje van de letter "S " te voorzien (noot 5). Deze uitbreiding van het privilege van 1739 was gedaan om de fraude in de kwaliteiten tegen te gaan. Tussen de twee betere soorten pijpen was het kwaliteitsverschil zo gering, dat bij verkoop gemakkelijk de hoogste prijs voor een wat minder soort bedongen kon worden. Opmerkelijk is het dat we deze toevoeging aan het bijmerk niet bij de Alphense pijpen tegenkomen. Het bedrijf in Alphen pretendeerde blijkbaar alleen de beste soort van pijpen, de porceleijnen te leveren. Het is duidelijk dat men om redenen van winstbejag zich van deze Goudse verplichting graag kwijtte. Immers, de met "S" gemerkte pijpen hadden een lagere verkoopprijs.
Na constatering van het gebruik van Goudse merken en het bijmerk in de vorm van het wapenschildje van de stad Gouda, bevat het Alphense vondstenmateriaal nog een derde aanwijzing, dat hier van imitatie op grote schaal sprake is. Een aantal pijpen is op het zwaartepunt van de steel gemerkt met de naam van de Goudse pijpmaker of een verbastering hiervan. Zo komen we het opschrift "DANENS" tegen op pijpen gemerkt met de molen en de naam "LUCAC DE ION" lezen we op de steel van een pijp gemerkt met de slang, "G.V. SCHU" staat rond de steel van een pijp met het merk de both. De benadeelde Goudse pijpmaker is hier Gerrit Verschut. Een grappige naamsverbastering is het opschrift "BERKE BARNT" voor Barent van Berkel. Ook namen van personen die niet bekend zijn in Gouda komen op de steel voor "SIMON PLAAT" en "W. DANIEL" zijn hiervan twee voorbeelden. Naar mijn idee betreft het hier namen of naamsverbasteringen van pijpenhandelaren. Zelfs Duitse pijpmakersnamen werden op stelen aangetroffen: "HEINRICH DORN" (Afb. 32 ) en "I. Hm. ISER / HILDES HEIM' komen we tegen. Het laatste produkt draagt de naam van de maker voluit op de ketel gestempeld (Afb. 25). Talloze stelen vermelden een verbastering van de herkomstplaats "IN GOUDA" of "GOUDA".
Het vondstenmateriaal toont verder een onverwacht grote vormvariatie van gepolijste onversierde koppen met makersmerk. Hieruit blijkt dat de modelverandering van de pijp niet door een opeenvolging van modellen plaatsvindt, maar dat de verschillende typen gedurende een langere periode naast elkaar in gebruik blijven. Het materiaal van deze stort maakt het mogelijk deze ontwikkeling stapsgewijs te volgen. De verandering van trechtervorm naar ovoïde laat ik hierbij zien aan de hand van de pijpekoppen met het merk de molen. In de loop van de eerste helft van de achttiende eeuw maakt het ouderwetse nauwe trechtervormige model plaats voor de meer moderne ovale kop met de grotere inhoud. Wanneer we de dateringsformule van Friederich op dit materiaal toepassen, blijkt de kleinste kop uit 1713 te dateren, terwijl voor de grote ketel 1838 berekend kan worden. Hieruit blijkt dat deze formule voor de achttiende eeuwse pijpen niet bruikbaar is (noot 6).
Naast de molen komt ook het merk de slang veelvuldig voor. Ook van dit merk beeld ik enkele modelvarianten af. Vooral typen tussen trechtervorm en ovoïde zijn in deze merkgroep rijk vertegenwoordigd. Het totale aantal verschillende vormen van dit merk voorzien beloopt de 35 (afb. 15 t/m 22). Een typische exportpijp is de kop voorzien van het monogram van de Deense koning Christiaan VI, bestaande uit de letter C en het cijfer 6 vervlochten met hun spiegelbeeldige weergaves. Christiaan VI, geroemd om zijn actieve welvaartspolitiek, regeerde van 1730 tot 1746. Vooral gedurende zijn regeringsperiode zal dit merk populariteit gekend hebben. Hetzelfde exporttype komt ook voor met het merk de roemer en de slang. Pijpen van dit type zijn ook bij opgravingen in Denemarken teruggevonden (noot 7).
Uitzonderlijk fraai zijn enkele geheel gedecoreerde pijpekoppen. Een drietal van dit soort beeld ik hierbij af. De eerste kenmerkt zich door een opmerkelijk zwaar reliëf en toont aan de voorzijde hangend aan linten de zeven provinciewapens (afb. 37). Op het lint staat de tekst "D. PYPMAAKEREY VAN D. BVB" vermeld. Op de achternaad is een rijk gedetailleerd wapen van Gouda te zien, gehouden door leeuwen, staande op een grondje met servetwerk. Boven de kroon van dit Goudse wapen zweven twee gevleugelde engeltjes met palmtakken in hun hand. Op suggestieve wijze zijn de wolken achter deze twee figuurtjes in een licht reliëf weergegeven. Op de hiel met merk BVB in parellijst.
Het tweede exemplaar is een wapenpijp met op de voorzijde het stadhouderlijke wapen compleet met lint waarop "HONI SOIT QUI MAL Y PENSE" en eronder "VIVAT ORANIE" (afb. 38). Het wapen wordt aan weerszijden gehouden door staande leeuwen. Makersmerken de gekroonde 33 en de slang. Een variant op dit thema, maar met het kromkopmodel toont hetzelfde wapen, eveneens door dieren gehouden, maar met het onderschrift "JE MAINTIENDRAI”. Hier zijn de merken de molen, de slang, de drie kruizen of de gekroonde P op de hiel gestempeld.
De derde betreft een herdenkingspijp gemaakt ter gelegenheid van het sluiten van de vrede van Aken in 1748 (afb. 39). Op zes langwerpige panelen zijn portretten en wapens van de betrokken vorsten te zien. Merken op deze kop zijn de slang en de gekroonde B. Bij alle geheelversierde pijpekoppen is de detaillering en de scherpte van het reliëf opvallend. De vormen die voor deze produkten dienden, moeten door een zeer kundige graveur gestoken zijn. Het is zeker dat het hier de hand van een Goudse graveur betreft.
De grote variëteit aan modellen en merken van onze Alphense stort is inhoudelijk duidelijk verschillend met een willekeurige stort van een Goudse pijpmakerij. Reden hiervoor is de vrijheid van het Alphense bedrijf ten opzichte van de aan gilderegels gebonden structuur van het Goudse pijpmakersbedrijf. In Gouda werken de meeste pijpmakerijen met een geringer aantal pijpensoorten naast elkaar. Het bedrijf is verregaand gespecialiseerd en voert alle produkten onder één merk uit. Pas in 1778 is het in Gouda toegestaan een tweede merk te voeren. De specialisatie van de Gouwenaars op de betere en beste soorten pijpen is al ter sprake gekomen. Heeft een pijpmaker een bepaald soort niet in voorraad, dan verwijst hij zijn klant naar een collega-pijpmaker, die op dezelfde Pijpenmarkt zijn waar aanbiedt. Buiten de markt is het hen niet toegestaan pijpen te verkopen. De Goudse pijpmaker is pijpmaker en geen handelaar. Door het gilde wordt de pijpenhandelaar als een afzonderlijke beroepscategorie gezien.
In Alphen aan den Rijn en in andere plaatsen waar geen gilde was ligt dit ruimer. Doordat de pijpmaker daar niet aan regels van een gilde gebonden was, kon hij naast pijpmaker ook handelaar zijn. Hierdoor was hij beter in staat op de vraag van bepaalde handelaren maar vooral ook op die van consumenten in te spelen en de soorten en modellen pijpen die in Gouda - vanwege het gildereglement - niet gefabriceerd mochten worden, konden door hem zonder meer in produktie worden genomen. Zo zien we een grotere variëteit aan modellen, waartussen zich Goudse maar ook andere typen pijpen bevinden (afb. 34), kortere en langere fijnen, maar ook versierde Goudse pijpentypen. Daarnaast zijn ook de Duitse modellen zoals het gezichtpijpje met de hoge ketel (afb. 32) in produktie. Op de steel draagt deze pijp het opschrift "HEINRICH DORN" en aan de onderzijde is het lettermerk ID gedrukt. Onmiskenbaar een imitatie uit het Westerwald. Of men nu de Goudse of de Duitse smaak vroeg, de Alphenaar waarvan wij nu de stort hebben teruggevonden, kon zijn klanten steeds helpen.
Dankzij het onderzoek dat J. van der Meulen al sedert een drietal jaren verricht naar de Alphense nijverheid is over de fabrikant van de produkten van genoemde stort een en ander bekend (noot 8). Het gaat om het bedrijf van Philip (Philippus of Pilip) Jansz. Ho(o)genboom, geboren rond 1711. Als kind van 13 jaar wordt hij aangenomen door Machtelt Andriesse Hoogstraten uit Oudshoorn. Zij is gehuwd met Jan Jansz. Versluijs (Voorsluijs, Van der Sluijs) een Goudse pijpmaker die in 1706 naar Oost-Indië vertrokken is. In 174 4 koopt onze Hoogenboom langs de Aardijk, de tegenwoordige Aarkade, een werkplaats waar hij met succes een pijpmakerij opzet. Kennelijk beschikte hij over contacten met Gouda zodat hij aan gereedschappen kan komen, klei kan betrekken en bovendien weet welke pijpen goed in de markt lagen en tegen welke prijzen. Dankzij de vrijheid van handelen en zonder tussenkomst van de pijpenhandelaren moet hij zijn bedrijf snel tot bloei gebracht hebben. Zijn vestigingsplaats Aarlanderveen gaf hem vrijheden, die voor de Gouwenaars met hun uitgebreide gildereglement tot een onmogelijkheid behoorden. Voor de geschiedschrijving is Hoogenboom vanwege zijn economische vrijheden een modelpersoon. Met zijn frauduleuze merkenpolitiek vormt hij daadwerkelijk een bedreiging voor de Goudse pijpmakers.
Als fabrikant heeft Hoogenboom een belangrijke positie gehad. Hij onderhield contacten met Gouda en importeerde vandaar gereedschap en betrok waarschijnlijk ook zijn klei uit die plaats. Doordat hij in zijn bedrijf een oven had, verleende hij tevens aan thuiswerkende pijpmakers in Aarlanderveen en Alphen diensten bij het bakken van de pijpen. Wellicht besteedde hij tevens orders aan deze kleinere zelfstandigen uit. Of de produktie vanaf de aanvang in 174 4 toeneemt, of dat Hoogenboom zich steeds meer op de handel gaat toeleggen, is onbekend. In de Goudse archiefstukken lezen we in het jaar 1762 dat de fabriek te Alphen merkelijk afneemt en dat zij van dertig naar dertien arbeiders is teruggegaan (noot 9). Helaas laat de interpretatie van het woord fabriek te vragen. Bedoelt men het bedrijf van Hoogenboom of duidt men met fabriek de algehele fabricage van pijpen in Aarlanderveen en Alphen aan?
Na 1750 neemt de welstand in de Goudse nijverheid af. We mogen aannemen dat Alphen en omliggende plaatsen Gouda hierin gevolgd zijn, echter het laat te raden hoe snel ook daar de produktie minderde. Of Hoogenboom deze teruggang bewust heeft meegemaakt, blijft een open vraag. Wanneer hij op 8 juni 1764 sterft, heerst er in zijn fabriek nog grote bedrijvigheid.
Dankzij de persoonlijke gegevens over Hoogenboom zijn wij in staat het materiaal van de stort te dateren. Dit moet gemaakt zijn tussen 1744 en 1764, een tijdvak van twintig jaar waarin de pijpennijverheid een belangrijke ontwikkeling doormaakte. Het zijn de jaren van grote bloei, die gevolgd worden door een slepende periode van verval. Voor Gouda zet dit verval, zoals opgemerkt in 1749-1750 in; in Alphen zien we tekenen van verval pas vanaf het jaar 1760. Wanneer het verval in Gouda inzet, verstart de ontwikkeling van het pijpmodel. Na 1750 zien we vrijwel geen nieuwe modellen meer. Het materiaal van Hoogenboom vertoont verrassend veel kenmerken en overeenkomsten met de produkten uit de bloei van de nijverheid. Mogelijk breidde hij na 1750 zijn vormenbezit nauwelijks meer uit en legde hij zich meer op de handel in pijpen toe.
Na de dood van Hoogenboom vindt een verkoping plaats van bedrijf en inventaris. De Amsterdamse pijpenhandelaar Jan Hendrik Kramer is koper. Aardig is dat bij het opmaken van de boedelinventaris als taxateur de Gouwenaar Pieter Kool geraadpleegd wordt. Deze Kool staat bekend als vormmaker en het is goed mogelijk dat Hoogenboom zijn gereedschappen via hem had betrokken. Het Goudse gildebestuur toont geen blijk van interesse in de pijpmakerij van Hoogenboom. Via de vormmaker Kool zal men op de hoogte van de verkoop zijn geweest, maar de overdracht van bedrijf èn inventaris vonden in één koop plaats. Voor de gildekas was koop hiervan geen haalbare zaak geweest.
De stad Gouda neemt tegen de concurrentie van de plaatsen Aarlanderveen en Alphen pas laat maatregelen. In 1749 spreekt men over de verkoop van pijpaarde, waarin de plaats Alphen genoemd wordt als afnemer hiervan. Een nieuwe resolutie bepaalt dan een gelijke provisie voor de meter op alle soorten pijpaarde en wel een stuiver per ton (noot 10). Een extra belasting van de pijpaarde die bestemd is voor de pijpmakerij elders weigert men te heffen. Deze extra heffing zou voor de pijpennijverheid in Gouda een aanmerkelijk voordeel betekenen. De kleihandelaren en de kleimeter vrezen echter dat door een hogere belasting een belangrijk deel van hun klanten zal wegvallen. Bovendien is men van mening dat de pijpmakers in andere steden hun klei via Amsterdam zullen betrekken. Zoals blijkt ging het handelsbelang hier voor de bescherming van de nijverheid.
In november 1750 wordt er in een Waerschouwinge van het Goudse gilde gesproken over de bedreiging van de nijverheid veroorzaakt door verkoop of reparaties van pijpmakersgereedschappen aan of voor lieden buiten het gilde (noot 11). Vanaf die datum mag geen stuk gereedschap meer de stad Gouda verlaten en is het tevens verboden dat vormmakers of anderen reparaties verrichten of graveringen uit Alphen uitvoeren voor lieden buiten het gilde. De boete hierop vastgesteld bedraagt dertig gulden. Zelfs bezoek van vreemdelingen in de pijpmakerij wordt tegengehouden! Of het uitvoerverbod voor Hoogenboom gevolgen had, laat zich slecht vaststellen. In ieder geval beschikte hij in dat jaar al over een uitgebreid assortiment vormen. Zijn reparaties en de bestelling van nieuwe vormen zal hij toen in eigen beheer hebben moeten nemen. Vormmaker Kool zal na die datum niet meer voor hem hebben kunnen werken, evenmin als de andere officiële Goudse vormmakers.
Dat gereedschap toch de stad Gouda verlaat blijkt uit een akte uit 1758. In dat jaar is er in Gouda onenigheid omtrent een koperen pijpvorm. De Duitse koopman Ellinghaus laat geregeld pijpen van een populair Duits type in Gouda maken. Nadat de oplage geperst is, moet de vorm in de gildekist geplaatst worden. Plotseling blijkt deze vorm echter verdwenen te zijn (noot 12). Het zal een voorbeeld uit velen zijn, waarbij gereedschap ondanks de strenge bepalingen naar elders vervoerd wordt.
Gesteund en geïnformeerd door de stedelijke overheid onderneemt het Goudse gildebestuur uiteindelijk stappen om gereedschappen terug te kopen, zodat de pijpmakerij in Gouda weer in haar (monopolie) positie gesterkt kan worden. Zo ondernemen de commissarissen van het pijpmakersgilde in 1778 een reis naar de stad Utrecht (noot 13). In opdracht van het Goudse gemeentebestuur worden daar gereedschappen van de Utrechtse pijpmaker Daniël van Zorgen gekocht. Vervolgens wordt dit materiaal door een van de Goudse vormmakers opgeknapt en bij publieke veiling aan de gildebroeders verkocht.
In 1780 herhaalt zich een soortgelijk geval. Dan worden te Alphen aan den Rijn de gereedschappen van de weduwe van Cornelis Jansz. Stortenbeeker gekocht (noot 14). Ook dit materiaal wordt teruggevoerd naar Gouda. Het betreft een aanzienlijke partij gereedschap, waarvan de koopsom ƒ 537.10. - bedraagt. Bijkomende kosten voor de reis, vracht en het schoonmaken brengt de totale post op ƒ 640.10. -. De wederverkoop van het gereedschap levert slechts een bedrag van ƒ 372.15.- op. Daarnaast is een gedeelte van de vormen bestemd voor de sloop. Vormmaker Jacob Kool betaalt ruim ƒ 23, voor de overname van het oude koper. Bij deze transactie moest het gilde dus een bedrag van bijna 250 gulden toeleggen om beslag op het productiemateriaal te kunnen leggen. Ook in Gouda zelf vinden in beslagnames van gereedschappen plaats. Geregeld wordt bij de bank van lening gereedschap gevorderd, dat daar tegen de bepalingen van het gildereglement in gedeponeerd is (noot 15).
Behalve dat gereedschappen uit Gouda gesmokkeld worden vindt er ook vlucht van kennis uit de pijpenstad plaats. Op 9 oktober 1758 lezen we in het kamerboek van de gemeente Gouda dat ene Cornelis de Wilde, voorheen werkzaam als pijpmakersknecht bij Jan Danens, naar Bremen is vertrokken. Hij heeft aldaar in een pijpmakerij werk gevonden. Het Goudse gemeentebestuur is bang voor positieve invloeden van deze volleerde pijpmaker op de afzet van het Bremense pijpmakersbedrijf. Zij ordonneren dat hij direct terug dient te komen. Voldoet hij hieraan niet, dan zal hem de toegang tot Gouda voorgoed worden ontzegd (noot 16).
In 1782, wanneer er een tekort aan werkvolk is, lezen we klachten over het vertrek van pijpmakersknechts, die na hun leertijd gaan varen en Gouda uiteindelijk voorgoed verlaten (noot 17). Zo vestigt zich in 1785 een pijpmaker in Antwerpen, die het ambacht te Gouda had geleerd. Ten behoeve van de voorspoedige groei van zijn bedrijf worden vanaf die datum invoerrechten geheven op de inkomende pijpen. Een representatief voorbeeld van de vlucht van kennis en de concurrentie die hieruit voortvloeit.
Het stadsarchief en de stukken in het pijpmakersgildearchief uit de tweede helft van de achttiende eeuw zijn doorspekt met klachten en acties om de teruggang in de pijpennijverheid een halt toe te roepen. Een van de belangrijkste aspecten die daarbij steeds weer terugkomen betreft de concurrentie van lokale pijpmakerijen. Het blijft echter moeilijk inschatbaar hoezeer de Goudse nijverheid van de regionale beunhazen te lijden had. Hoewel iedere frauduleuze praktijk af te keuren is, betreft de regionale produktie slechts een zeer beperkt percentage van de Goudse jaarproduktie. De klachten om de merkimitatie moeten we eerder zien als een aanklacht in het algemeen tegen de teruglopende vraag naar pijpen. In de tweede helft van de achttiende eeuw mindert deze vraag doordat de algemene welstand terugloopt en bovendien het gebruik van snuiftabak in de betere kringen het gebruik van duurdere soorten pijpen doet verminderen. Een terugloop van de vraag waar het gildebestuur machteloos tegenover staat.
Naast het bedrijf van Hoogenboom waren er in Aarlanderveen en in Alphen nog een aantal kleinere bedrijven te vinden. In deze pijpmakerijen beoogde men misschien niet aan de nationale pijpenhandel mee te doen, of ontbrak het aan kwaliteit van het produkt dan wel de noodzakelijke handelscontacten. Tot die pijpmakers behoren de lieden als Pieter en Cornelis van Rijk. Vader en zoon, die ieder hun eigen lettermerk zetten, respectievelijk de PVR (afb. 41) en de CVR. Beide lettermerken komen niet voor in de Goudse registers.
Een bekend merk van Cornelis van Rijk is de keeshond (afb. 42). Dit teken wordt wel als een politiek merk beschouwd, aangezien de keeshond het symbool van de Fransgezinden was (noot 18). De patriotten schijnen geregelde afnemers van dit merk te zijn geweest. Van het merk de keeshond is een bijzonder interessant verpakkingsvignet bewaard gebleven (afb. 40). Het is een zeer fijn uitgevoerde gravure in Lodewijk XVI-stijl. Centraal zien we de keeshond, omzoomd door een spreuk, het geheel in een omlijsting van eikeloof. Het wapen van de plaats van fabricage is aan de onderzijde tussen de uiteinden van de bladerguirlande geplaatst. De originaliteit van dit ontwerp staat geheel los van de Goudse vignetten (noot 19).
Hoezeer de geschiedenis zich herhaalt blijkt uit een akte uit de negentiende eeuw. In juli 1819 richten de commissarissen van de pijpenhandel en de pijpenfabrieken een uitgebreid verzoekschrift aan hun stadsbestuur (noot 20). Aanleiding hiertoe is het bezoek van een pijpmakersknecht uit Oudshoorn, die in Gouda een pijpvorm ter reparatie aanbood. Bij toeval waren hierbij enkele Goudse pijpmakers aanwezig, die in deze vorm op de hielzijde het wapen van de stad Gouda ontwaarden. De knecht vertelde hun openhartig dat deze wapens ook in andere steden in de vormen geslagen konden worden.
Wanneer het geval aan de bestuurders van het gilde bericht wordt, krijgt de zaak de volledige aandacht. De baas van de pijpmakerij uit Oudshoorn, Jan Cornelisse genaamd, wordt ter vergadering geroepen en deze verklaart dat hij al zijn pijpen van het Goudse wapenschild voorziet en merkt met de vedelaar, een bekend Gouds merk dat ook in die dagen nog veelvuldig verkocht wordt. De kwestie wordt door de commissarissen van het Goudse gilde bijzonder serieus genomen en naast het gemeentebestuur wordt ook de gouverneur ingeschakeld. Gouda neemt door zijn verschillende oude privileges, zoals het plaatsen van het wapenschildje op de zij van de hiel en de verplichting van het verpakkingsmerk ten opzichte van de andere pijpmakers een sterke onderhandelingspositie in. De Gouwenaars proberen te bewerkstelligen dat het verplicht wordt op de verpakkingsstroken steeds het wapen van de plaats van herkomst te zetten. Zelfs wanneer een merk nagezet wordt dan kan de pijp toch niet voor Gouds verkocht worden. De akte is vooral van belang omdat uit deze onderhandelingen uiteindelijk een landelijk verplichte registratie van pijpmakersmerken voortkomt. In dit register vinden we namen en merken van pijpmakersbazen en fabrikanten. Helaas, dit belangrijke stuk, dat van 1819 tot 1880 bijgehouden werd, is in de archieven niet meer terug te vinden.
Tot besluit wil ik graag de verschillende gravers uit Alphen en omgeving bedanken, die hun materiaal voor bestudering beschikbaar stelden en vooral Bert Kuiper, die het Pijpenkabinet, museum voor de tabakspijp van klei, een overzichtskollektie van de Alphense stort bezorgde. Naar Hans van der Meulen gaat speciale dank uit voor de informatie over Philip Hoogenboom. Wij mogen reikhalzend uitzien naar zijn veelbelovende publicatie over de Alphense pijpennijverheid, waarin ook op dit bedrijf uitgebreid ingegaan zal worden.
© Don Duco, Pijpenkabinet, Leiden, 1984.
Afbeeldingen
- Afdruk van de merkplaat van Pieter (van) Wijngaarden met daarnaast het vignet van Barent van Berkel uit Gouda. Bijmerk Gouda ongeldig gemaakt in Alphen.
Gouda, collectie Stedelijke Musea/Leiden, collectie Pijpenkabinet - Gros of betaalpenning afkomstig van de Alphense stort. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.599 - Gros of betaalpenning afkomstig van de Alphense stort. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.664 - Pijpenkop met fijngeglaasde dopvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689b - Pijpenkop met fijngeglaasde dopvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689c - Pijpenkop met fijngeglaasd buitenmodel, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689d - Pijpenkop met trechtervorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689l - Kleine ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689j - Weifelende ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689m - Weifelende kromkopvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689bb - Slanke ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689 - Kleinkop ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689 - Middelkop ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689q - Grootkop ovaalvorm, hielmerk molen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689aa - Kleine casjotte, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689jj - Slanke casjotte, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.689nn - Slanke ovaalvorm, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.687d - Slanke ovaalvorm, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.687k - Slanke ovaalvorm, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.687gg - Kromkopvorm, hielmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.686q - Slanke kromkopvorm, ketelmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.687hh - Langhiel kromkopvorm, hielmerk slang. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.686s - Kromkopvorm, hielmerk C6 monogram. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.685b - Slanke ovaalvorm, hielmerk C6 monogram. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.685a - Slanke ovaalvorm, ketelmerk ISER gekroond. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.691 - Kleinkop ovaalvorm met hielmerk klaverblad. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.690a - Kromkop met ketelmerk twee klaverbladen Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, Pijpenkabinet Pk 8.688a - Engelse kromkop met ketelmerk twee klaverbladen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.688b - Zondermodel trechterketel met hielmerk PLK. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom?, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 2.425b - Engelse kromkop met hielmerk 59 gekroond. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.894h - Kasjotte pijp zonder decoratie met ketelmerk 16 gekroond. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.693d - Hoge ketel met huzarenportret, gestempeld bodemmerk ID en steelring. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.695b - Fijne schelppijp met perken en twee wapenschilden, hielmerk fruitben. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 3.073a
- Kasjotte pijpenkop met schelpmotief en drie wapenschilden. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.684b - Hoge ketel met knorrendecoratie. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.684q - Ovaalvormige ketel met knorrendecoratie met parelrijen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.684d - Ovale pijpenkop met reliëfdecoratie van de zeven Provinciewapens. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.663 - Ovale pijpenkop met reliëfdecoratie van het stadhouderlijke wapen gehouden door staande leeuwen. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.598a
- Ovale pijpenkop met reliëfdecoratie van de vrede van Aken. Aarlanderveen, Philip Jansz. Hogenboom, 1745-1765.
Leiden, collectie Pijpenkabinet Pk 8.594a
- Merkvignet van Cornelis van Rijk met merk keeshond. Alphen aan den Rijn, Cornelis van Rijk, 1780-1800.
Leiden, collectie Pijpenkabinet documentatie
- Ovale Goudse kop met hielmerk PVR. Alphen aan den Rijn, Pieter van Rijk, 1820-1860.
Leiden, collectie Pijpenkabinet studiecollectie - Ovale Goudse kop met hielmerk keeshond. Alphen aan den Rijn, Cornelis van Rijk, 1770-1800.
Leiden, collectie Pijpenkabinet studiecollectie
Noten
- D.A. Goedewaagen: ‘Schoohhoven als concurrent van de Goudsche pijpenstad’, Die Goude, 1943, pag. 144-148. Don Duco: Achttiende eeuwse pijpen uit Schoonhoven, Pijpelijntjes, III-1. G.C. Helbers: ‘Gorinchem als concurrent van de Goudsche pijpenstad’, Die Goude, 1949, pag. 118-122. Don Duco: ‘Achttiende eeuwse pijpen uit Gorinchem’, Pijpelijntjes, IV-4.
- G.A. Rotterdam, Notaris Pierre Jaques de Superville, nr. 2689/116, 6.8.1742.
- D.H. Duco: Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem, 1982.P. 106 e.v.
- Als noot 3, pag. 29.
- Don Duco: Goudse pijpen, de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda … etc. Amsterdam, 1978, pag. 18-19.
- F.H.W. Friederich: Pijpelogie, vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp, Voorburg, 1975, pag. 77.
- Jørgen Ahlefeldt-Laurvig: ‘Clay Pipes from Denmark’, BAR Int. Series 92, 240/270.
- De gegevens over Hoogenboom werden door J. van der Meulen belangeloos voor dit artikel beschikbaar gesteld. Zij zullen in 1985 officieel gepubliceerd worden.
- D.H. Duco: Bronnen tot de geschiedenis van de goudse pijpenmakerij, 23.2.1762.
- G.A. Gouda, Requestboek P, fol. 28, 2.9.1749. ll. G.A. Gouda, Publicatieboek 1718-1762, 7.11.1750.
- G.A. Gouda, Pijpmakersgildearchief, Ingekomen stukken, doos nr. 1, 1758.
- G.A. Gouda, P.A. 26, rekeningen over 1778-1779.
- G.A. Gouda, P.A. 26, rekeningen over 1780-1781.
- G.A. Gouda, P.A. 54, Ingekomen stukken, 29.6.1782. Kamerboek, 29.6.1782. P.A. 61 Beleenboek van pijpen en gereedschappen 1781-1811. P.A. 74 Rekeningen en ontvangsten 1782, 1783.
- G.A. Gouda, Kamerboek 9.10.1758.
- G.A. Gouda, Requestboek X 1782-1786, 25.6.1782.
- D.A. Goedewaagen en G.C. Helbers: Goudsche Pijpen, Amsterdam, 1942, p. 30-31.
- Don Duco: ‘Merkomlijstingen van goudse pijpmakers’, Pijpelijntjes, IX-1/2. 20. G.A. Gouda, Kamerboek, 3.7.1819 en 8.8.1819.
- G.A. Gouda, Kameroek, 3.7.1819 en 8.8.1819.
Literatuur
J. van der Meulen en E. van der Most: ‘Pijpvondst te Alphen aan den Rijn’, Pijpelogische Kring Nederland, V-18, september 1982, pag. 40-45.