De Franse figuurpijp in de negentiende eeuw

Auteur:
Don Duco, Benedict Goes

Jaar van uitgave:
2010

Uitgever:
Stichting Pijpenkabinet

Voorgeschiedenis

De kleipijp die bij ons bekend staat als Goudse pijp is ook in Frankrijk algemeen in gebruik geweest. Al in de zeventiende eeuw verspreidt de gewoonte van het roken van tabak zich vanuit Nederland via Vlaanderen naar Normandië. De rest van Frankrijk volgt snel. De Fransen importeren hun tabak rechtstreeks vanuit Amerika via de havenplaats Duinkerken, maar verbouwen zelf ook tabak. De omgeving van Straatsburg in het oosten en rondom Bergerac in het zuiden staan daarom bekend.

Gedurende de hele zeventiende en achttiende eeuw is er in Frankrijk een continue import van kisten vol Goudse pijpen. In de loop van deze periode ontwikkelt het model van de pijp zich slechts in detail: de stelen worden wat dunner, de koppen iets groter, de afwerking nog wat zorgvuldiger. De Hollandse kwaliteitspijp wordt in Frankrijk alom gewaardeerd. Daarnaast zijn op diverse plaatsen op kleine schaal lokale pijpenmakers actief. Zij imiteren de lange Goudse kleipijpen, die in kwaliteit, lengte en afwerking het beste zijn.

002-08.196-fiolet-ovaalkop-1
Afb. 2a. APM 8.196
002-08.196-fiolet-ovaalkop-5
Afb. 2b. APM 8.196

Rond 1800, in de Napoleontische tijd, raken de reguliere handelskanalen door oorlogen verstoord. De Engelsen blokkeren de handelsroutes over zee waardoor geen Amerikaanse tabak meer naar Europa komt. Frankrijk doet alle moeite om zelfvoorzienend te worden: de aanplant van tabak wordt enorm uitgebreid en op plaatsen waar witbakkende klei wordt gevonden, starten fabrieken de productie van kleipijpen. Om hun eigen pijpennijverheid te stimuleren wordt de import van Hollandse producten zelfs verboden. Deze Franse pijpen lijken sterk op de bekende gouwenaars en worden daarom pipes hollandaises of pipes à la façon hollandaise genoemd. Zij hebben een ovale ketel, een hiel met makersmerk en een lange rechte steel (afb. 2). Zelfs de makersmerken worden regelrecht van de Goudse voorbeelden gekopieerd.

Na de Napoleontische tijd herstellen de oude handelscontacten zich weer en zo keert de echte Goudse pijp terug op de Franse markt. De lokale pijpenmakers ondervinden hiervan geduchte concurrentie en om hun bedrijf te handhaven moeten zij met een vernieuwend product komen. Eigen aan de Fransen, die meer gevoel voor vormgeving hebben dan de Nederlanders, ontstaat een nieuw artikel: de figuurpijp of figurale pijp. Bij deze pijpen gaat het niet langer om een mooie strakke vorm, maar juist om een uitbundige decoratie. De figuurpijp betekent een ommezwaai in de traditionele pijpenfabrieken en zal deze bedrijven binnen enkele decennia wereldberoemd maken.

De techniek

Kleipijpen worden gemaakt van witbakkende klei, ook wel pijpaarde genoemd. Klei heeft als voordeel dat het na te zijn gebakken vuurvast is en dus geschikt om tabak in te branden. Pijpaarde wordt maar op een paar plaatsen in kleimijnen of kleiputten gevonden. De grondstof is fijn van structuur, geeft na het bakken voldoende stevigheid en is bovendien prachtig wit van kleur. De bekendste vindplaatsen liggen in België langs de Maas tussen Luik en de Franse grens en in het Duitse Westerwald.

Na reinigen, bevochtigen en kneden wordt de klei in de pijpenmakerij gerold tot een ruwe grondvorm. Voor de lange steelpijpen is deze rol lang en dun, voor een manchetpijp is deze kort en dik. Dit rollen van de klei is vaak werk voor leerlingen. Het feitelijke vormgeven van de pijp gebeurt door de pijpenmaker die de naam kaster draagt en daarvoor een messing pijpvorm gebruikt. Deze vorm of persmal bestaat doorgaans uit twee delen die met pen-gat verbindingen sluiten. Bij het maken van een steelpijp stroopt de pijpenmaker de kleirol op een ijzerdraad om het rookkanaal te krijgen. Daarna wordt de kleirol in de persvorm geplaatst die vervolgens in een bankschroef wordt vastgeklemd. Dan holt de pijpenmaker de pijpenkop uit door er een ijzeren stopper in te persen. Tot slot gaat de persvorm uit de bankschroef om uiteindelijk de gevormde pijp uit de pijpenmal te nemen.

003-02.546-persvorm-dutel-1
Afb. 3a. APM 2.546
003-02.546-persvorm-dutel-3
Afb. 3b. APM 2.546

Voor figurale pijpen die een meer driedimensionale vorm hebben, bestaat de persmal vaak uit meer dan twee delen (afb. 3). Meestal zijn dat er drie maar in uitzonderlijke gevallen zelfs vier of vijf. Die onderdelen sluiten perfect in elkaar tot een wrikvaste vormdoos. Het persen van deze pijpen gebeurt op vergelijkbare wijze: gevuld met klei gaat de gesloten vorm in een bankschroef, waarna de pijpenmaker met ijzeren stoppers de gaten voor de kop en steel perst. Door druk op de fijne plastische klei te zetten, vult de klei de hele persvorm, inclusief de dieper gegraveerde delen. Bij het openen van de mal komt de pijp er compleet uit, gevormd naar het model van de mal. Overtollige randjes klei die achterblijven bij de persnaden worden later weggesneden.

Bijzonder aan de Franse figuurpijp is dat de persvormen zo perfect gemaakt zijn, dat er nauwelijks naden zichtbaar zijn tussen de verschillende onderdelen van de vorm. Zou er speling zitten in de vormdelen, dan perst de klei zich daar tussen en vormt zo een lelijke naad in het oppervlak van de pijp. De grotere pijpenmakerijen beschikten over een eigen werkplaats om deze persvormen te maken. In hun vormmakerij kon men een moedermodel ontwerpen en daarvan vervolgens een meerdelige persvorm maken. Zelfs het gieten van het messing gebeurde in de eigen werkplaats. Na het gietwerk wordt de mal nog zorgvuldig bijgewerkt voor een goede detaillering en om perfect te sluiten.

Vanzelfsprekend slijt de persvorm door het schurende effect van de taaie pijpaarde. Na het persen van minstens duizend pijpen raken de vormnaden afgerond en verzeept het reliëf. Dan gaat de mal terug naar de vormmakerij om te worden aangescherpt. Wanneer zo’n tienduizend figuurpijpen zijn gemaakt is de kwaliteit van de vormgeving zodanig afgezwakt dat de persvorm wordt omgesmolten. Met behulp van het moedermodel giet men dan een nieuw exemplaar. Zo komt het dat van sommige pijpen verschillende vormvarianten bestaan die zich door minimale details van elkaar onderscheiden.

Is de pijp geperst dan moet deze nog worden afgewerkt. Dit gebeurt door vrouwen die de overtollige kleirandjes wegsnijden zodat de vormnaden nagenoeg onzichtbaar worden. Dan wordt ook met een stempel het merk of de naam van de fabrikant aangebracht. Vervolgens moet de klei nog enkele dagen drogen. Pas daarna worden de pijpen in een gewone pottenbakkersoven gebakken. Om de witte producten tegen vliegende as te beschermen worden ze met enkele honderden pijpen tegelijk in vuurvaste potten gedaan. In één enkele ovengang worden tienduizenden pijpen gebakken op een temperatuur van een kleine duizend graden Celsius. Na het afkoelen van de oven zijn sommige pijpen direct klaar voor de verkoop. Andere worden nog nabehandeld om er luxer uit te zien.

De Franse klei en het doorroken

De Franse pijpenmakerijen weten zich snel een positie op de Franse en kort daarop ook op de internationale pijpenmarkt te verwerven. Hun succes zit mede in de uitstekende grondstof die ze gebruiken. De Franse pijpaarde is niet alleen stralend wit van kleur maar levert bovendien een heel poreus product op. Na het bakken zijn de pijpen zo absorberend dat ze het vocht uit de tabaksrook volledig opnemen. Dat levert een groot comfort op voor de roker, die zo een drogere, beter smakende rook tot zich neemt. Dankzij dit gebruikscomfort worden de Franse pijpen buitengewoon populair. Reeds in 1840 vermeldt een Frans woordenboek onder kleipijp als beschrijving pipe d’écume de terre, een verwijzing naar écume de mer, een uiterst poreuze steensoort waar pijpen van worden vervaardigd.

004a-09.554a-cretal-historisch-1
Afb. 4a. APM 9.554a
004b-09.554b-cretal-historisch-1
Afb. 4b. APM 9.554b

Door de opname van het vocht van de tabak verkleurt de pijp zelf in uiteenlopende bruintinten. Hoe langer je rookt, hoe donkerder de pijp wordt. Dit kleuren en de bijbehorende goede smaak worden door iedere roker zeer gewaardeerd en zo ontwikkelt zich een nieuwe rage: het doorroken ofwel in het Frans cullotage genoemd (afb. 4). Een diep bruingekleurde pijp staat garant voor een volle smaak en wordt een statussymbool op zich. De pijpenfabrikanten maken hiervoor extra reclame. De Franse firma Gambier bedenkt zelfs een nieuw woord voor de ultieme absorberende klei: terre endosmoïde. Dankzij de zogenaamde endosmose zou de nicotine doordringen in de moleculaire tussenruimtes van de gezuiverde witte klei en geeft zo een smaakverandering aan de tabak. Zij zorgt ervoor dat de wrange, aardachtige geur van een nieuwe pijp onmiddellijk zacht wordt. Omdat de teerstoffen volledig door de klei worden opgenomen, rookt de pijp tevens prachtig door. Een geweldige theorie die heel aannemelijk klinkt totdat je te weten komt dat het woord endosmose geen enkele betekenis heeft.

005-18.920-fiolet-bloemenvrouw-4
Afb. 5. APM 18.920

Talloze fabrikanten spelen in op de verandering van kleur door de witte pijp in de fabriek te voorzien van stipjes schilderemail (afb. 5). De ogen van de figuurpijpen worden met een beetje wit aangegeven, met daarin een miniem zwart stipje als pupil. Andere pijpen krijgen een patroon van stippels en streepjes of er wordt met email een naam op de steel geschilderd. Dit schilderemail dat aangeduid wordt met mille point émail moet worden vastgebrand om voorgoed op de pijp te hechten. Dat gebeurt in een kleinere oven bij een temperatuur van zo'n 400 graden Celsius. Het email valt nauwelijks op als je de pijp koopt, maar na enkele keren roken begint dit af te steken tegen de bruin kleurende pijp. Voor de Franse rokers werd het bruin- of doorroken van de pijp een grote liefhebberij en noemen dit culotter la pipe. Rokers onderling deden elkaar allerhande trucjes aan de hand om het kleuren te verfijnen en te bespoedigen. De effecten van het email zijn vaak opvallend goed geslaagd, zowel bij de eenvoudige stipjes op een steelpijp, als bij de ogen, tanden en andere accenten op de portretpijpen. En wat te denken van de witblijvende oogkassen van een doodshoofd (afb. ..)?

Nadeel van de poreuze Franse klei is wel de grotere breekbaarheid, zodat pijpen met echt lange stelen niet goed gemaakt konden worden. Dat bleef daarom de specialiteit van de Goudse pijpenmakers. Voor pijpen met een lengte tot een meter werd Belgische en Duitse klei gemengd met een steviger resultaat als gevolg. Qua smaak roken deze pijpen heel anders: door de lange steel koelt de rook wel flink af maar het vocht in de rook wordt nauwelijks opgenomen. Ondanks hun grotere lengte smaken deze lange pijpen uiteindelijk toch minder mild dan de Franse tegenhangers.